25 juli 2010

Preek voor de negende zondag na Pinksteren

Gij hebt uw tijd van genade niet erkend.

Epistel (1 Kor. 10, 6-13)
Broeders, laten wij geen begeerten koesteren naar het kwade, zoals zij (de Israëlieten) dat hebben gedaan. Wordt dus geen afgodendienaars, zoals sommigen van hen; er staat immers geschreven: “Het volk zette zich neer om te eten en te drinken, en zij stonden op om te spelen.” Laten wij ook geen onkuisheid bedrijven, zoals sommigen van hen zich overgaven aan ontucht; en op één dag vielen er drieëntwintigduizend. En laten wij Christus niet tergen, zoals sommigen van hen dat hebben gedaan; en zij kwamen om door de slangen. En wilt ook niet morren, zoals sommigen van hen dat deden; en zij kwamen om door de verderfengel. Dit alles nu is hun overkomen bij wijze van voorbeeld, en het werd opgeschreven als een waarschuwing voor ons, die het einde der tijden beleven. Daarom – wie meent, dat hij staat, laat hij toezien, dat hij niet valt. Geen beproeving moge u aangrijpen, die niet menselijk is; doch – God is getrouw, en Hij zal niet toelaten, dat gij beproefd wordt boven uw krachten; maar met de beproeving zal Hij ook uitkomst geven, om ze te kunnen doorstaan.

Evangelie (Lc. 19, 41-47)
In die tijd, toen Jezus in de nabijheid van Jeruzalem kwam en de stad daar voor Zich zag liggen, weende Hij over haar en sprak: Ach, mocht ook gij, tenminste op deze uwe dag, nog inzien, wat u tot vrede strekt! Maar thans is dat voor uw ogen verborgen. Want er zullen dagen over u komen, dat uw vijanden u met een stormwal zullen omringen, u zullen omsingelen en van alle kanten in het nauw brengen; en zij zullen u en uw kinderen binnen uw muren ter aarde neerslaan; en zij zullen bij u geen steen op de ander laten, omdat gij uw tijd van genade niet hebt erkend. En Hij ging de tempel binnen en begon de kopers en verkopers, die daar waren, uit te drijven met de woorden: Er staat geschreven: “Mijn huis is een huis van gebed”; maar gij hebt er een rovershol van gemaakt! En iedere dag gaf Hij onderricht in de tempel.

Preek
In het Evangelie van deze zondag vernemen wij dat Jezus over Jeruzalem weent, want er zou iets verschrikkelijks over deze stad en over de joden komen, omdat zij niet begrepen wat hen tot vrede strekt. Jezus weent omdat Hij de stad en het joodse volk liefheeft. De stad was de glorie van het volk, het heilige Jeruzalem met zijn tempel, en het centrum van de uitverkiezing en de daarmee verbonden beloften. Maar Jezus weet dat de beloften zullen overgaan naar het nieuwe Jeruzalem en het nieuwe volk Gods – dat is de katholieke Kerk. Als Jezus nu de stad ziet, badend in het zonlicht, dat weerkaatst wordt door het witte marmer van de tempel, dan ziet hij ook de toekomst van de stad: de verwoestende, rokende puinhopen, de lucht vervuld met de geur van lijken. En Hij weent, want het erge is dat het zo niet had hoeven gaan, als de stad maar had willen erkennen wat haar tot vrede strekt. Dat is en zal voor de ogen van de joden echter verborgen blijven, want in schuldige verblinding miskennen zij de tijd van Gods bezoeking en versmaden zij hun redding, die in Jezus tot hen komt. Het is de tragiek van de verloren kans, van het verworpen heil. Het is voor Jezus op dit ogenblik zoals wanneer een voor ons zeer dierbaar mens door eigen schuld ten onder gaat. En daarom weent Hij.

Beminde gelovigen, wij vinden in het Evangelieverhaal van vandaag een tweevoudige lering. In de eerste plaats kunnen wij hieruit een strikt persoonlijke toepassing maken. Wat geldt voor het oude en verworpen volk Gods bevat ook een ernstige les voor ons als afzonderlijke christenen. Het epistel van vandaag houdt ons een waarschuwing voor, want wij zijn niet zeker van ons eigen heil voordat wij de genade hebben verkregen van een zalige dood. Voor de christenen die uiteindelijk door hun eigen zondige leven verloren gaan, geldt het woord van het Evangelie: “Mocht u toch begrijpen wat u tot vrede strekt.” Want wat wellicht eenmaal voor de zondaar zou gelden hoeft niet werkelijk zo te zijn, omdat God een God van liefde is Die Zich ontfermt over de rouwmoedige zondaar. Het vraagt echter berouw, boete en bekering om God zo te mogen ervaren.
Het lot van het ontrouwe en toch eens zo heilige Jeruzalem zal ook het lot van deze door onkuisheid en zedenbederf verrotte stad van ons worden als er geen ommekeer plaatsvindt. De tragiek van de mogelijkheid om verloren te gaan moet een voortdurende herinnering zijn aan de ernst van de tijd en de verantwoordelijkheid van ons leven. Wij moeten met diepe afschuw ons afwenden van het lichtvaardige spel van onze vrijheid met de verlokkingen van de zelfzucht. Dit lichtvaardige spel is niets anders dan een spel met de laatste dingen, een spel met het hellevuur.

De tweede les uit het huidige Evangelie, beminde gelovigen, is deze: Wat Jezus zei over Jeruzalem geldt collectief voor de mensheid en de wereld “Versmaad uw heil niet, nog is bekering en redding mogelijk.” Al is er nog zo veel keren ellende en gruwelijkheden over de wereld gekomen, wij begrijpen nog steeds niet dat wij ons zouden moeten bekeren, want de gruwelijkste gebeurtenissen in deze wereld zijn slechts een voorspel van de tweede dood in de poel van vuur en zwavel.

Indien wij zelf van mening zijn dat wij staan in de genade, mogen wij niet denken dat dit alles ons niet aangaat. Christus heeft Zijn Kerk de zorg opgelegd voor het heil van de wereld. Ieder van ons die naar de Kerk luistert, is op zijn eigen plaats en met zijn eigen mogelijkheden medeverantwoordelijk voor de redding van velen. Ook hier heerst de wet van de goddelijke mogelijkheden: Indien wij volledig en in vrijheid meewerken, indien wij meer goed doen en boete doen, dan zullen anderen meer en rijkere genade ontvangen. Amen.