31 oktober 2010

Preek voor het feest van Jezus Christus Koning

Epistel
Kol. 1, 12–20
Broeders: wij brengen dank aan God de Vader, die ons waardig heeft gemaakt deel te mogen hebben aan het lot der heiligen, in het volle licht. Hij heeft ons ontrukt aan de macht der duisternis en overgebracht naar het rijk van zijn beminde Zoon, in wie wij de verlossing bezitten, de vergiffenis der zonden, door de kracht van zijn Bloed. Deze is het beeld van de onzichtbare God, geboren voordat alles geschapen werd; want in Hem werd alles geschapen, wat in de hemel en op aarde is, het zichtbare en onzichtbare, tronen zowel als heerschappijen, overheden en machten; alles is door Hem en in Hem geschapen. Zo bestaat Hij voor allen, en alles bestaat in Hem. Hij is ook het hoofd van het lichaam, dat wil zeggen van de Kerk. Hij is het begin, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in alles de eerste plaats zou hebben. Want het was besloten, dat in Hem alle volheid zou wonen, en dat Hij vrede zou brengen door het Bloed van zijn kruis en door zijn toedoen alles weer met God zou verzoenen, wat op de aarde of in de hemel is: in Christus Jezus, onze Heer.

Evangelie
Joh. 18, 33–37
In die tijd vroeg Pilatus aan Jezus: “Zijt Gij de Koning van de Joden?” Jezus antwoordde: “Stelt gij de vraag uit u zelf of hebben anderen u dat van Mij gezegd?” Pilatus hernam: “Ben ik soms een Jood? Uw eigen volk en de opperpriesters hebben U aan mij uitgeleverd. Wat hebt Gij gedaan?” Jezus gaf ten antwoord: “Mijn rijk is niet van deze wereld. Als mijn rijk van deze wereld was, dan zouden mijn dienaren ervoor strijden, dat Ik niet aan de joden werd overgeleverd; maar mijn rijk is nu eenmaal niet van hier.” Toen vroeg Pilatus Hem: “Dus Koning zijt Gij?” Jezus antwoordde: “Ja, gij zegt het; Koning ben Ik. Daartoe ben ik geboren en daartoe in de wereld gekomen, om getuigenis af te leggen voor de waarheid. Ieder, die uit de waarheid is, luistert naar mijn stem”.

Preek
In de buitengewone vorm van de Romeinse liturgie vieren we op de laatste zondag van oktober het feest van Christus Koning. Volgens het gewone missaal valt dit feest op de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Het feest van Christus Koning werd door paus Pius XI ingesteld in 1925. De paus zag in de jaren ’20 van de vorige eeuw de opkomst van nieuwe totalitaire regimes, die zich niet meer beriepen op een christelijk fundament. In zijn encycliek Quas primas schreef de paus duidelijk waarom Christus de Koning is, niet alleen over elke individuele persoon, maar ook over de volken en staten. Enkele citaten uit de encycliek Quas primas, waarmee dit hoogfeest werd aangekondigd, zijn:

“Christus is zowel voor de staat als voor individuen de gever van voorspoed en van echt geluk.”

“Willen dus de staatshoofden hun eigen gezag onaangetast handhaven en de welvaart van hun land bevorderen en vergroten, dan moeten zij niet weigeren zowel voor hun eigen persoon als in hun volk openlijk eerbiedige gehoorzaamheid te betonen aan Christus’ gezag.”


De Kerk richt dus vandaag onze ogen op Christus Die Zijn verlossingswerk heeft volbracht en als Koning over de schepping heerst. Maar wat betekent het om een koning te zijn? Een koning is door zijn ambt een groot man. We noemen hem ‘Majesteit’ en er is geen hogere aanspreektitel dan deze. Een koning staat boven alle andere mensen. Hij geeft de rechten aan zijn volk, hij heeft macht over hen, maar hij draagt ook de verantwoording voor hen. Daarentegen moet het volk gehoorzamen aan zijn koning en hem eerbied betonen. Een koning is voor een volk als een vader voor zijn gezin.
We weten dat in de tegenwoordige praktijk alles anders is geworden. In moderne staten hebben koningen of koninginnen geen reële macht meer. Soms worden ze beschouwd als een overblijfsel uit een mooi verleden en als een levend teken van de grote geschiedenis van een land. Toch neemt de heerser in vele landen een bijzondere plaats in, misschien niet in de politieke orde, maar wel in de harten van de mensen.

Vandaag zegt de Kerk ons dat Christus koning is, dat Christus de Heer van de wereld is. Maar Zijn heerschappij is niet van het soort dat wij in deze wereld kennen, namelijk anderen tot gehoorzaamheid te dwingen door kracht en onderdrukking. Hij wil pas koning genoemd worden op Zijn kruis, juist als Hij van alle uiterlijke macht ontdaan is, als Hij volledig liefde is geworden. Als Hij Zijn armen uitstrekt in machteloze liefde, dan wil Hij koning genoemd worden. Daarin ligt Zijn overwinning en Zijn heerschappij: in de macht van de liefde.

“Ja, Koning ben Ik. Ik ben geboren en in de wereld gekomen om getuigenis af te leggen van de waarheid.” Deze woorden van Christus zijn duidelijk. Hij heeft het Zelf gezegd. Wij moeten Hem erkennen, Hem liefhebben en dienen. En dat geldt niet alleen voor ons privé-leven maar we moeten Zijn heerschappij ook erkennen in alle andere aspecten van ons leven. In Hem woont alle volheid en Hij brengt de vrede aan ons allen. Als we een gelukkige toekomst willen bouwen, dan moeten wij bouwen op Christus en op Zijn wet. Hij is onze Heer, wij moeten Zijn volk zijn. Hij geeft ons Zijn wet, de wet van het Evangelie; wij moeten Hem trouw blijven. En dat is vandaag misschien wel heel moeilijk omdat de wereld zo ontrouw is. Zo veel mensen verdragen het niet dat Christus heerst. Op verschillende manieren verzetten ze zich tegen Hem, in hun opvattingen over de wereld en de menselijke samenleving, in hun zedelijke gedragslijn, in hun wetenschap en kunst. Zelfs de uitdrukking Christus Koning hindert sommigen, alsof het rijk van Christus door die uitdrukking samen zou vallen met politieke inzichten, of dat het belijden van het koningschap van Christus zou leiden tot het aanvaarden van een wet. En wetten dulden ze niet, zelfs niet het zoete voorschrift van de christelijke liefde. De liefde van God wijzen zij af, ze willen slechts hun eigen egoïsme dienen. Maar wij christenen, wij moeten vasthouden met onze volledige wil aan alles wat God vraagt. Ook in de maatschappelijke orde moeten wij ijveren voor de wet van het Evangelie. Als katholieken hebben wij het recht dat luid te zeggen en wij hebben ook de plicht dat te eisen.

Jezus zei voor Pilatus dat Zijn koninkrijk niet van deze wereld was. Hij kwam om getuigenis van de waarheid af te leggen. En deze waardheid komt ook niet van deze wereld, maar van God. Uit God zijn wij allen voortgekomen en tot Hem moeten wij terugkeren. We zijn met alle banden van ons bestaan aan Hem gebonden. Jezus heeft ons geleerd hoe we moeten leven en hoe we moeten sterven. En we moeten luisteren naar Zijn stem, want Hij is ons Hoofd, onze Heer.

Waarheid en gerechtigheid, vrede en vreugde in de Heilige Geest, daarin bestaat het koninkrijk van Christus. Dat rijk bestaat uit het goddelijk handelen waardoor de mensen worden gered. Het zal zijn triomf bereiken op het eind van de geschiedenis, wanneer Jezus Christus, Die zetelt in het paradijs, terugkeert om de mensen definitief te oordelen. Niemand is uitgesloten van het heil als hij zich volgzaam onderwerpt aan de liefdevolle eisen van Christus.

Maar Christus moet vóór alles heersen in onze ziel. Wij moeten God beminnen boven alles. Wij moeten Hem ons hart schenken en wij moeten dagelijks consequent leven volgens Zijn wet. Als wij dat niet willen doen, dan heerst Christus niet in onze ziel en dan is het praten over het koningschap van Christus zinloos gezwets zonder vaste christelijke inhoud. Een innerlijk geloof moet naar buiten worden gebracht. Christus als Koning erkennen betekent de normale menselijke verhoudingen op zijn kop zetten. Dienen in plaats van heersen, durven verliezen in plaats van op winst uit zijn. Dat hebben de martelaren erkend die hun hoofd bogen voor het zwaard van de beul in plaats van tegen hun geweten te handelen en een lang leven te hebben.

Beminde gelovigen, bidden wij vandaag voor onszelf, dat wij altijd aan Christus trouw blijven, maar ook voor alle andere mensen die nog niet erkennen dat Christus koning is. Hij schenkt ons de verzoening met de Vader, liefde, vrede en genade. Bidden wij dat wij allen deze gaven willen ontvangen. Amen.


Hoogfeest van Jezus Christus Koning

Christus vincit - Jules Van Nuffel (1883-1953)



29 oktober 2010

Informatiebulletin voor de maand november is verschenen

Het Informatiebulletin van onze kerk voor de maand november is verschenen. Hierin aandacht voor het feest van Allerheiligen en voor het zielenheil van de overledenen bij gelegenheid van Allerzielen.

Het bulletin is op deze site te vinden onder het tabblad 'Informatiebulletin'. Ook bestaat de mogelijkheid om het blad elke maand gratis per e-mail (klik hier) te ontvangen.


27 oktober 2010

Mistijden Allerheiligen en Allerzielen

Maandag 1 november vieren we het Hoogfeest van Allerheiligen met een gezongen Hoogmis om 19.00 uur.

Op dinsdag 2 november wordt Allerzielen gevierd met in totaal negen Requiemmissen, en wel als volgt:
  • 11.00 uur: Twee H.H. Requiemmissen
  • 14.00 uur: Drie H.H. Requiemmissen
  • 16.00 uur: Drie H.H. Requiemmissen
  • 19.00 uur: Plechtige gezongen H. Requiemmis met absoute

grafsteen

24 oktober 2010

Preek voor de tweeëntwintigste zondag na Pinksteren

Epistel
Phil. 1, 6-11
Broeders, wij hebben het vaste vertrouwen in de Heer Jezus, dat Hij, Die een goed werk in u begonnen is, het ook tot voltooiing zal brengen tot op de dag van Christus Jezus. Het is toch ook alleszins redelijk, dat ik zo over u allen denk; want het blijft mij steeds in de gedachte, dat gij zowel in mijn gevangenschap als bij de verdediging en bevestiging van het Evangelie allen de deelgenoten waart van mijn blijdschap. God immers is mijn getuige, hoezeer ik naar u allen verlang in de liefde van Jezus Christus. En dit is mijn bede: dat uw liefde meer en meer moge toenemen door kennis en volledig begrip, en gij daardoor tot beter inzicht van het goede moogt komen; opdat gij rein en zonder smet moogt zijn tegen de dag van Christus, rijk beladen met vrucht van gerechtigheid door Jezus Christus tot eer en glorie van God.

Evangelie
Mattheüs 22, 15-21
In die tijd gingen de farizeeën heen en beraadslaagden, hoe zij Jezus met een strikvraag zouden vangen. En zij zonden hun leerlingen op Hem af, samen met de Herodianen, om te vragen: Meester, wij zijn overtuigd, dat Gij oprecht zijt, en de weg Gods naar waarheid leert, en niemand naar de ogen ziet; want Gij kent geen aanzien des persoons. Zeg ons dus: Wat dunkt U: Is het geoorloofd aan de keizer belasting te betalen, of niet? Maar Jezus doorzag hun boos opzet, en zei: Wat tracht gij Mij op de proef te stellen, huichelaars! Laat Mij eens een belastingpenning zien! Zij hielden Hem dan een tienling voor. En Jezus vroeg hun: Van wie is dat beeld en dat opschrift? Zij antwoordden hem: Van de keizer. Toen zei Hij hun: Geeft dan aan de keizer, wat van de keizer, en aan God, wat van God is.

Preek
Het is nuttig nogmaals de woorden van Christus te overwegen, die wij zojuist hebben gehoord: “Geeft aan de keizer wat de keizer en aan God wat God toekomt.” (Mt. 22, 21)

In de tijd van Jezus waren de joden geen heer en meester in hun eigen land. De Romeinen waren de bezettende macht. De Romeinse keizer eiste ook dat de joden aan hem belasting betaalden. Hij zag zichzelf als god en daarom meenden vele joden dat het betalen van belasting aan hem een afgodendienst was. Wij begrijpen dus hoe moeilijk en lastig de vraag voor Jezus was. De vraag was vriendelijk ingeleid, maar de farizeeën zochten ernaar om Jezus in een situatie zonder uitweg te brengen. Loochende Hij de belastingplicht, dan kwam Hij in botsing met de Romeinse autoriteiten. Verklaarde Hij zonder meer dat men de keizer belasting moest betalen, dan was Hij in de ogen van vele vrome joden als Messias ongeloofwaardig. Hoe kon een Messias, die de joden van vreemde onderdrukking moest bevrijden, nu toch aansporen tot financiering van een vreemde overheerser? Of Hij nu ja zou antwoorden of neen, in beide gevallen zou Jezus Zich in het openbaar aan deze kwestie branden. Op een bijzonder wijze manier wist Jezus Zich uit deze strikvraag te redden. Hij laat de munt tonen die de afbeelding en het opschrift van de keizer draagt. Wat van hem komt, moet naar zijn oorsprong terug. Geeft de keizer wat hem toekomt, en aan God wat van God is.

Maar aan God komt alles toe en allereerst de mens zelf en de onvervangbare waarde van zijn innerlijk. Aan de keizer komen alleen geld en diensten toe, dingen die bij het uiterlijk beginnen en daar meestal ook eindigen. Aan God komt alles toe. Lichaam, ziel en wil. Wij ontvingen dat alles van Hem en door Hem wordt het behouden en vermeerderd. Aan Hem moet dat alles teruggegeven worden. Er zijn inderdaad dingen waarvan het aanstonds duidelijk is dat ze alleen aan God toebehoren. Dat is alles wat met de godsdienst te maken heeft, zoals aanbidding, eredienst, gebed, ofwel alles wat samenhangt en rechtstreeks voortvloeit uit de innerlijke overgave die een christen voorbehoudt aan God alleen. Maar deze innerlijke overgave moet naar buiten uitgedrukt worden, moet zichtbaar zijn. Belasting betalen is zeer zichtbaar – er staat minder geld op onze rekening.

Onze innerlijk overgave komt op de meest plechtige wijze tot uitdrukking als wij aan het heilig Misoffer deelnemen. Daar kunnen wij ons met het offer van Christus verenigen en samen met de hele Kerk aan God eer betonen. Dat is eigenlijk een groot privilege dat wij, katholieken, hebben. Daarom moet de zondagsmis het hoogtepunt van de week zijn waarop wij met ongeduld wachten, waarop wij ons werkelijk verheugen. Het is niet slechts een plicht die de Kerk ons oplegt, maar het is een bron van genade en geestelijke kracht voor elke dag. God geeft altijd in overvloed terug voor het weinige dat wij Hem geven.

Maar het zou een grote fout zijn als wij denken dat het genoeg is op zondag in de Mis te zitten. Aan God komt alles toe: ons hele leven in al zijn aspecten. God en de goddelijke wetten moeten dus in ons leven doordringen. Wij moeten aan de eisen van Zijn Evangelie beantwoorden in ons persoonlijk leven, onder welke omstandigheden wij ook leven.

Wij leven niet alleen maar in een maatschappij, hier en nu. Daar bestaan de ‘dingen van de keizer’, zoals de plichten jegens de staat en de aardse gemeenschap. Maar dat volstaat niet, want er zijn vele gebieden waarin de verplichtingen jegens God en die jegens de keizer met elkaar kruisen. Wij moeten keuzes maken die ook politieke consequenties hebben. Soms gaat het over concrete politiek waarin verschillende christelijke oplossingen mogelijk zijn. Dan is er geen probleem. Maar soms botsen de politieke besluiten met ons geloof. In zaken als abortus, euthanasie, gen-technologie en andere immorele wetten die met het natuurrecht in strijd zijn, zijn er geen verschillende opties. Je bent er ofwel voor of tegen. Een middenweg is niet mogelijk. Vele zogenaamde christelijke politici hebben dat niet begrepen of willen het niet begrijpen. Wij hebben dan het recht en de plicht om onze verontwaardiging te uiten en alle rechterlijke middelen te gebruiken om een dergelijke situatie te veranderen. Door onze stem moeten wij aan de politici duidelijk maken dat wij zulke wetten niet kunnen accepteren. Uiteindelijk komt het gezag van de keizer ook van God en ook de autoriteiten moeten de goddelijke geboden en het natuurrecht respecteren.

Beminde gelovigen! “Geeft God wat God toekomt.” De munt droeg de beeltenis van de keizer. Wij mensen dragen de afbeelding van God, onze Schepper. De Kerk roept onophoudelijk haar kinderen op om in hun persoonlijk leven Christus radicaal te volgen en de dingen van God midden in hun leven te plaatsen. Als wij naar haar luisteren, in het concrete leven van elke dag, dan zal onze samenleving er ook anders uitzien. Amen.


23 oktober 2010

Een eeuw van trouw en ontrouw -- Honderd jaar strijd tegen het modernisme

Zaterdag 30 oktober houdt het maandblad Catholica een ontmoetingsdag. Het thema van deze dag is: “Een eeuw van trouw en ontrouw - Honderd jaar strijd tegen het modernisme”.

Luchtfoto van de Sint-Willibrorduskerk te Utrecht

De dag begint om 9.50 uur met het Latijnse rozenkransgebed in de Sint-Willibrordkapel. Aansluitend is er om 10.30 uur in de kerk een Drieherenmis. Dit zal een votiefmis zijn ter ere van de heilige Moeder Gods. Deze heilige Mis is voor iedereen vrij toegankelijk.

Celebrant is de zeereerwaarde heer G.M.J. van der Vegt, rector van de kerk. Diaken is de eerwaarde heer P. van de Kerckhove; subdiaken is de eerwaarde heer D.J. Schneider.

De gregoriaanse schola onder leiding van Arnoud Heerings zingt de 9e Mis. Organist is Bas Groenewoud.

Vóór en tijdens de heilige Mis is er biechtgelegenheid. Er zijn hiervoor twee priesters paraat. De biechtstoelen bevinden zich achter en links voor in de kerk.

Voor de lunch en de lezingen, die op een andere locatie worden gehouden, kunt u zich nog opgeven op de website van Catholica.


Dagprogramma

09.50 uur: Rozenkransgebed in de Willibrorduskerk
10.30 uur: Drieherenmis in de Willibrorduskerk
12.00 uur: Wandelen naar vergaderlocatie en lunch
13.00 uur: Welkom en openingswoord dagvoorzitter
13.30 uur: Lezing zeereerwaarde heer C. Mennen
14.15 uur: Lezing eerwaarde heer P. van de Kerckhove
Pauze
15.00 uur: Lezing zeereerwaarde heer H. Schilder
15.30 uur: Forumdiscussie
16.15 uur: Dagsluiting aansluitend borrel en informeel bijeenzijn


Toelichting op het thema

In september jl. was het honderd jaar geleden dat de heilige paus Pius X de anti-modernisteneed afkondigde. Hij deed dat niet voor niets. Het opkomende modernisme bedreigde de Kerk namelijk tot in haar binnenste. Door het benoemen van de gevaren beschermde paus Pius X de Kerk voor decennia. Net als zijn voorganger paus Pius IX en opvolgers als paus Pius XI en paus Pius XII ging voor paus Pius X het strijden voor de Waarheid samen met het strijden tegen het kwaad.

Niet alleen het geloof is hetzelfde als honderd jaar geleden, maar ook het ongeloof. Dit wordt namelijk nog steeds gekenmerkt door het modernisme. Het is radicaler, venijniger, slinkser, idealistischer en vredelievender in voorkomen, maar nog even kwaadaardig in zijn bedoelingen: het verduisteren van de Waarheid van het Evangelie en het afbreken van de Kerk.

De Catholica-dag op zaterdag 30 oktober in Utrecht gebruiken we niet alleen om het gevaar van het modernisme te benadrukken, maar ook om moed en kracht te putten uit de rijkdom van de Kerk. In de heilige Mis, in de lezingen en in de onderlinge gesprekken mogen we elkaar bemoedigen en versterken als broeders en zusters in het ene, ware en onveranderlijke geloof.


17 oktober 2010

Preek voor de 21e zondag na Pinksteren

Epistel
Efesiërs 6, 10-17
Broeders: Zoekt uw sterkte in de Heer en in Zijn alvermogende kracht. Trek de wapenrusting Gods aan, om stand te kunnen houden tegen de listige aanvallen van de duivel. Want onze strijd gaat niet tegen vlees en bloed, maar tegen de vorsten en machten en wereldbeheersers der duisternis, tegen de boze geesten in de lucht. Grijpt daarom naar de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden op de kwade dag, en in volle uitrusting pal te staan. Houdt u dus gereed, de lendenen omgord met de waarheid, gestoken in het pantser van gerechtigheid, en de voeten geschoeid met bereidwilligheid voor het evangelie des vredes; blijft in alle omstandigheden vasthouden het schild des geloofs, waarmede gij alle gloeiende pijlen van de boze vijand kunt doven; neemt daarbij de helm van het heil en het zwaard van de Geest, dat is het Woord Gods.

Evangelie
Mattheüs 18, 23-35
In die tijd hield Jezus Zijn leerlingen deze gelijkenis voor: het rijk der hemelen gelijkt op een koning, die afrekening wilde houden met zijn dienaren. En toen hij met afrekenen was begonnen, werd er iemand voor hem gebracht, die hem tienduizend talenten schuldig was. Daar hij echter niets had om te betalen, gaf zijn heer bevel het te verkopen met zijn vrouw en kinderen en alles wat hij had, en zo ze schuld te voldoen. Maar de dienaar viel voor hem neer, en smeekte: Heb geduld met mij, en ik zal u alles betalen! Toen kreeg de heer medelijden met zijn dienaar, liet hem weer vrij, en schold hem de schuld kwijt. Maar toen deze dienaar wegging, trof hij een van zijn mededienaren , die hem honderd tienlingen schuldig was; en hij greep hem bij de keel, en zeide; Betaal wat gij schuldig zijt! En zijn mededienaar viel neer en smeekte hem: Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen! Doch de ander wilde dat niet; maar jij ging heen, en liet hem in de gevangenis werpen tot hij zijn schuld zou betaald hebben. Toen nu zijn mededienaren dat zagen gebeuren, werden zij zeer bedroefd; en zij gingen naar hun heer en deelden hem alles mede, wat er voorgevallen was. Toen liet zijn heer hem roepen, en sprak tot hem: Slechte knecht! Heel uw schuld heb ik u kwijtgescholden, omdat gij het mij gevraagd hebt; moest gij dan ook geen medelijden hebben met uw medeknecht, zoals ik medelijden heb gehad met u? En in toorn ontstoken leverde zijn heer hem over aan de beulen, totdat hij geheel zijn schuld zou betaald hebben. Zo zal ook Mijn hemelse Vader doen met u, als gij allen niet van harte vergiffenis schenkt aan uw broeder.

Preek
Elke dag bidden wij in het gebed dat Christus Zelf ons leerde, om vergeving van onze schuld. Elke dag vragen wij dus onze hemelse Vader hetzelfde: dat Hij ons onze zonden vergeef. Onze slechte gedachten, kwade gesprekken of daden, ons nalatig omgaan met Zijn genade en gaven. Maar zijn wij ons er eigenlijk van bewust dat wij elke dag ook ontelbare mogelijkheden hebben om hetzelfde te doen jegens onze naasten? “En vergeef ons onze schuld zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven.” Het Evangelie van deze zondag stelt ons zeer duidelijk voor ogen in welk verband wij dit gebed moeten zien.

Een koning houdt afrekening met zijn dienaren. Zij komen hem verslag brengen van hun handelingen. Spoedig wordt er een binnengebracht (hij had zelf weg willen blijven, maar hij wordt gedwongen te verschijnen) die veel schulden had gemaakt. Dat was zo een enorm bedrag dat hij met zijn gehele privé-bezit het nooit zou kunnen vergoeden. Hij had door onverantwoorde uitgaven, door allerlei geknoei, het geld van de koning verkwist. Nu het uur om te betalen daar is heeft hij niets. De conclusie is volgens het gebruik van die tijd voor de hand liggend: hijzelf wordt als slaaf verkocht, zijn vrouw en kinderen ondergaan eenzelfde lot en zijn inboedel wordt onder de hamer gebracht. Maar dan gebeurt er iets heel onverwachts. De koning is grootmoedig. Hij heeft medelijden en scheldt de dienaar de gehele schuld kwijt.

De dienaar heeft de goedheid van zijn koning ervaren, maar hij had zelf geen medelijden met een van zijn mededienaars. Door zijn gebrek aan medelijden werd hij uiteindelijk bestraft.

Beminde gelovigen! Wat heeft dat alles met ons te maken? De les staat aan het einde van het Evangelieverhaal: “Zo zal ook Mijn hemelse Vader met u doen, als gij allen niet uw broeder van harte vergeeft.”

Wij allen staan tegenover God in de verhouding van de dienaar tegenover zijn koning. Het is beslist fout om te denken, dat Christus met de persoon van de dienaar die zijn koning tienduizend talenten schuldig was alleen de grote zondaars heeft bedoeld.

God is oneindig goed. Hij is waarlijk goddelijk goed. Doch wij zijn daarvan niet voldoende overtuigd: dit leeft niet in ons. Een van de oorzaken hiervan is dat wij onze schuld tegenover God niet voldoende beseffen. Het beeld in de parabel is aangrijpend genoeg, maar de werkelijkheid is oneindig erger. Geen menselijke verhouding kan dat uitdrukken. Als wij ons van geen zware zonden bewust zijn, menen wij dat onze schuld tegenover God niet groot is. Dagelijkse zonden zijn niet zo erg, menen wij. Bovendien komen ze zo vaak voor dat wij ze niet meer merken. Maar de grootte van een belediging wordt allereerst afgemeten naar de waardigheid van degene, die ze wordt toegevoegd.

God is de oneindige Majesteit; onze zonden zijn een onmetelijke belediging van deze goddelijke Majesteit. En elke dag beledigen wij Hem wederom. Wij zouden nooit onze onbegrijpelijk grote schuld kunnen betalen. En deze wordt ons ineens kwijtgescholden. De schuld van Adam, de schuld van al mijn persoonlijke zonden, al mijn genadeverkwisting, het schuldig missen van mijn prachtige kansen – dat alles wordt ineens kwijtgescholden. God, de Liefde Zelf, heeft Zich in Jezus Christus neergebogen over onze ellende. De Vader in de hemel wordt niet moe ons te vergeven om het dierbaar bloed van Zijn Zoon. Telkens opnieuw als wij Hem met een oprecht hart om vergiffenis vragen, vergeeft Hij de schuld, hoe groot zij ook moge zijn.

Beminde gelovigen! Elke mens is zoals deze dienaar. Wij zijn tegelijkertijd schuldenaars tegenover God en schuldeisers tegenover de medemens. Willen wij Gods barmhartigheid ervaren, dan moeten wij zelf bereid zijn om te vergeven. In het groot en in het klein (dat komt dagelijks voor). Er zal eens een rechtvaardige vergelding komen. En deze verloopt volgens onze eigen maatstaf. God zal met ons omgaan zoals wij met anderen omgaan. En vergeef ons onze schuld zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven. Amen.


15 oktober 2010

Derde vrijdag van de maand: Aanbidding van het Allerheiligst Sacrament


Onder alle uitingen van vroomheid is de aanbidding van Jezus in het heilig Sacrament de eerste na de sacramenten die aan God het dierbaarst is en voor ons zeer nuttig.
Heilige Alfonsus Maria de Liguori

De Eucharistie is een onmetelijke schat: niet alleen haar vieren, maar ook in aanbidding voor haar verblijven buiten de heilige Mis maakt het mogelijk te putten uit de bron van de genade zelf.

13 oktober 2010

Paus verheugd over reddingswerkzaamheden Chileense mijnwerkers

De hele wereld leeft vandaag mee met de Chileense mijnwerkers. Hun redding verloopt gestaag. In de vroege ochtend van donderdag 14 oktober (Nederlandse tijd) zullen zij hopelijk allen gered zijn.

Tijdens de wekelijkse algemene audiëntie sprak paus Benedictus XVI vandaag over de reddingswerkzaamheden. De volgende video vertelt over de pauselijke nabijheid bij de mijnwerkers.



11 oktober 2010

11 oktober: Moederschap van de heilige maagd Maria, feest

Ave Maria -- Perry Como



Preek voor de twintigste zondag na Pinksteren

Epistel
Efesiërs 5, 15–21
Broeders, zorgt ervoor dat gij met alle omzichtigheid uw levenswandel inricht; niet als onverstandigen, maar als wijze mensen, die de tijd benutten; want het zijn kwade dagen. Weest daarom niet kortzichtig, maar toont begrip voor de wil van God. Bedrinkt u niet aan wijn; want daaruit volgt losbandigheid; maar vervult u met de Heilige Geest, en spreekt onder elkander in psalmen en lofgezangen en geestelijke liederen, terwijl gij de Heer lofzingt in uw harten; en brengt zonder ophouden voor alles dank aan onze God en Vader in de Naam van onze Heer Jezus Christus. Weest aan elkander onderdanig in de vreze van Christus.

Evangelie
Johannes 4, 46–53
In die tijd was er een zekere hofbeambte, wiens zoon ziek lag te Kafarnaüm. Toen hij hoorde, dat Jezus uit Judea naar Galilea was gekomen, ging hij naar Hem toe, en verzocht Hem om zijn zoon te komen genezen; want deze lag op sterven. Jezus nu sprak tot hem: “Als gij geen tekenen en wonderen ziet, gelooft gij niet”. De hofbeambte zeide tot Hem: “Heer, kom toch, vóórdat mijn zoon sterft!” Jezus sprak tot hem: “Ga heen, uw zoon is weer beter!” De man geloofde het woord, dat Jezus tot hem sprak, en ging heen. Toen hij nog onderweg was, kwamen zijn dienaren hem tegemoet en berichtten hem, dat zijn zoon weer beter was. Hij vroeg hun dan naar het uur, waarop de beterschap was ingetreden. En zij antwoordden hem: “Gisteren in het zevende uur heft de koorts hem verlaten.” Toen bemerkte de vader, dat dit juist het uur was, waarop Jezus tot hem zeide: “Uw zoon is weer beter.” En hij aanvaardde het geloof, hij zelf en geheel zijn huisgezin.

Preek
De woorden die onze Heer tot de hofbeambte richt wekken misschien onze verbazing. Een vader, wiens zoon doodziek is, komt en vraagt om genezing. En dan wordt hij zo hard aangepakt: “Als gij geen tekenen en wonderen aanschouwt, gelooft gij niet!” In plaats van medelijden krijgt de vader van het stervende kind een soort verwijt. Dit verwijt was echter in het algemeen bedoeld en duidde op het gebrek aan geloof dat Jezus overal ontmoette. Zeker was het geloof van de hofbeambte niet volmaakt, want hij meent dat Jezus persoonlijk aanwezig moet zijn om zijn kind te kunnen genezen.

Om de woorden van Christus goed te kunnen begrijpen moeten wij ons op een ander niveau begeven en niet strikt kijken naar dit persoonlijke voorval. Jezus komt aan in Galilea, Zijn aardse vaderland. Hij komt zojuist uit het halfvreemde Samaria, waar het volk, zonder wonderen gezien te hebben, de heerlijke belijdenis aflegde: “Deze is waarlijk de Heiland der wereld.” (Joh. 4, 42) Zulk een geloof zou Jezus in Galilea niet vinden. Men zou Hem daar niet erkennen. Hij verrichtte in Zijn eigen land niet veel wonderen vanwege het ongeloof van de bewoners. Het lijkt wel alsof het gebrek aan geloof de kracht van Christus verlamt. En nu, als Hij de hofbeambte aantreft die zonder begrip te tonen voor de eigenlijke zending van Jezus Hem een louter persoonlijke gunst vraagt en op een wijze die de onvolmaaktheid van zijn geloof in een helder licht stelt, ziet Hij in deze man het type, een categorie uit het joodse volk, met zijn aardse en egoïstische instelling. Het is precies deze mentaliteit, die de ogen van de joden zal sluiten voor het geestelijke karakter van Jezus' zending en het conflict tussen Hem en Zijn volk veroorzaakt. “Als gij (meervoud!) geen wonderen ziet, gelooft gij niet.”

Onze Zaligmaker is gekomen om een geloof te wekken dat niet op wonderen en tekenen gebaseerd is, maar dat zich rechtstreeks richt op Zijn goddelijke Persoon. “Zalig zijn zij die niet gezien en toch geloofd hebben.” (Joh. 20, 29). Geloven zonder tekenen te zien, zonder wonderen, alleen op het woord van Christus, dat is wat Hij van ons verlangt. Dit is wat Christus van zijn geliefde uitverkorenen eist: een volmaakt geloof. Een vaste houding van de ziel, gericht op het woord, die wonderen noch gebedsverhoringen nodig heeft. Ons geloof mag niet op onze eigen belangen en noden gebaseerd zijn, maar alleen op God, Die wij door ons leven moeten verheerlijken.

Beminde gelovigen! Het geloof hebben wij bij het doopsel ontvangen. Het mag niet verstikt worden of ingeslapen blijven liggen ergens in de binnenkamer van ons hart. We moeten aan God vragen het te vermeerderen, en we moeten zelf door herhaalde akten dat geloof oefenen. Hoe zuiverder en levendiger het is, hoe meer het ons bestaan zal beïnvloeden. Aan het geloof ontlenen wij de eigenlijke waarde van ons bestaan op aarde en de vaste koers naar het hogere. Juist door het geloof verheffen wij ons boven onze zwakheden en de verleidingen van de wereld. Als het geen richting aan ons leven geeft, dan betekent het weinig. Het geloof is ons niet eens en voor altijd gegeven. Het afval van het geloof, dat wij overal om ons heen kunnen constateren, is daarvan het beste bewijs. Nederland was eens een katholiek land. Vele mensen die wij dagelijks op straat tegenkomen hebben hun eerste jaren als katholiek beleefd. Nu zijn velen van hen anti-katholiek, of ten minste onverschillig, geworden. Het geloof dat hun op de dag van hun doopsel werd geschonken, heeft niet alleen geen vrucht gebracht, maar is zelfs volledig verdwenen.

Christus vraagt het geloof in de eerste plaats van degenen die zich tot Hem richten. En Hij vraagt een volmaakt geloof, dat alleen op Zijn woord bouwt. Dat wil niet zeggen dat wij geen wonderen of tekenen mogen vragen. Maar ons geloof mag er niet van afhangen. Wie onvolmaakt gelooft, zal zich van zijn verhouding tot God willen bedienen om bepaalde gunsten te verkrijgen. En als hij meent dat zijn gebed niet verhoord wordt, zal zijn geloof nog zwakker worden. De ware leerling van Christus wankelt nooit. Zijn geloof in God groeit door alles heen en vindt gelijkelijk voedsel in succes en mislukking. Vasthouden aan God, soms tegen alle hoop in, maar alleen omdat Hij ons nooit in steek laat, is in werkelijkheid het voortdurende wonder van Gods liefde, dat alles overtreft. Amen.


3 oktober 2010

Preek voor de negentiende zondag na Pinksteren

Epistel
Efesiërs 4, 23–28
Broeders, vernieuwt u zelf wat uw geestelijke gesteltenis betreft, en bekleedt u met de nieuwe mens, naar Gods beeld geschapen in gerechtigheid en heiligheid, die voortvloeit uit de waarheid. Daarom moet gij de leugen afleggen en ieder tegenover zijn evenmens de waarheid spreken; want wij zijn ledematen ten opzichte van elkander. Als gij toornig wordt, zondigt dan niet; laat de zon over uw gramschap niet ondergaan. Geeft de duivel geen kans. Wie een dief was, moet zorgen voortaan niet meer te stelen; laat hij liever werken en met eigen handen nuttige arbeid verrichten om zo iets te hebben, dat hij kan geven aan iemand, die gebrek lijdt.

Evangelie
Mattheüs 22, 1–14
In die tijd richtte Jezus zich in gelijkenissen tot de opperpriesters en Farizeeën en sprak: “Het rijk der hemelen lijkt op een koning, die een bruiloftsmaal aanrichtte voor zijn zoon. En hij zond zijn dienaren uit, om de genodigden ter bruiloft te roepen, maar zij wilden niet komen. Opnieuw zond hij andere dienaren met de opdracht: Zegt aan de genodigden: Ziet mijn gastmaal staat gereed, mijn ossen en mestvee zijn geslacht, en alles is klaar: komt nu naar de bruiloft! Maar zij stoorden zich er niet aan en gingen heen, de een naar zijn landgoed, de ander naar zijn zaken; en weer anderen grepen zijn dienaren vast, mishandelden hen en bracht hen om het leven. Toen de koning dit hoorde, ontstak hij in toorn; hij zond zijn legers, verdelgde de moordenaars en stak hun stad in brand. Dan sprak hij tot zijn dienaren: Het bruiloftsmaal is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard. Gaat daarom naar de kruispunten van de wegen en roept allen ter bruiloft, die gij daar vindt. Zijn dienaren gingen heen naar de wegen en brachten allen, die zij vonden, bijeen, slechten zowel als goeden; en de bruiloftszaal werd met gasten gevuld. Toen nu de koning binnentrad om de gasten te zien, bemerkte hij er één zonder bruiloftskleed. Hij sprak tot hem: Vriend hoe zijt gij hier binnengekomen, zonder bruiloftskleed? Maar de ander stond sprakeloos. Toen zeide de koning tot zijn dienaren: Bindt hem handen en voeten, en werpt hem naar buiten in de duisternis: daar zal geween zijn en geknars der tanden. Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren”.

Preek
“Velen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren.”, zo lezen wij in het Evangelie van deze zondag. Dit korte gezegde van onze Zaligmaker, dat met de daaraan voorafgaande gelijkenis slechts in een los verband staat, is bedoeld om onze ernstige aandacht op te wekken. Wij kunnen hierbij aan die andere woorden van Jezus denken: “Gaat in door de enge poort, want wijd is de poort en breed de weg die tot het verderf leidt en velen zijn er die daardoor ingaan. Want eng is de poort en smal de weg die tot leven leidt en weinigen zijn er die hem vinden.” Er is een tijd geweest, niet zo lang geleden, dat men aan deze uitspraken van de Heer niet zo lichtvaardig voorbijging als de heersende hedendaagse pastoraal doet, zo lichtvaardig als wij dat zelf ook zouden willen doen.

Daarom zouden wij ons toch met recht kunnen afvragen of wij ons zo nu en dan niet door een oppervlakkig optimisme laten misleiden. Hebben de verschrikkelijke tijden waarin wij leven ons niets geleerd? Of hebben wij het gewoon geaccepteerd dat een ieder meent dat hij het recht heeft dat te doen wat hij best vindt, zonder gehoor te geven aan de Wil van de Heer en Schepper? Eén ding is zeker: de verantwoordelijkheid van hen die geroepen zijn is ontzettend groot. Op de allereerste plaats voor wat henzelf betreft. Wij, die de geroepenen bij uitstek zijn, die door Gods genade leven in de ene ware godsdienst, die het geloof hebben ontvangen en de liefde, aan wie het Woord Gods werd geschonken en de prediking van de Kerk, aan wie het Offer van Christus en de sacramenten werden toevertrouwd, wij mogen wel beseffen dat al deze gaven even zoveel verantwoordelijkheid betekenen. Deze genaden zijn talenten die God op de dag van ons persoonlijk oordeel met rente van ons zal terugvorderen.

En ook dit is zeker: God wil Zich van de geroepenen bedienen om ook de anderen te roepen. De Kerk moet een teken zijn voor de wereld, een schitterend en stralend teken van heiligheid, en niet – zoals vaak in onze tijd – een toneel van banale menselijkheid, alleen maar geconcentreerd en gericht op het tijdelijke. Neen, zo niet, want het leven van de kinderen van de Kerk moet een openbaring van Christus zijn; Christus, Die iedereen tot Zich wil trekken.

Beminde gelovigen, wanneer wij als gelovigen dit teken niet voorhouden en voorleven, zal de zonde van de wereld wellicht geringer zijn. Geringer omdat de waarheid die zonde niet onthult, maar onze schuld zal veel groter zijn, omdat wij de arme zondaren te gronde laten gaan zonder hun het Licht aan te bieden, het Licht dat Christus is. Dit geldt voor iedereen van ons en in nog hogere mate voor de Kerk als heilsinstituut en drager van de geopenbaarde waarheid.

Wanneer het waar is dat de mensheid ten onder gaat aan haat en tuchteloosheid, dat zij de glorie van God heeft ingeruild, niet eens voor een afgodsbeeld, maar voor de verafgoding van zonde en hedonistische plezierzucht, dan zijn wij, katholieken, meer dan ooit tevoren geroepen om Christus en Zijn geopenbaarde waarheid aan de wereld te verkondigen. Deze tijd vraagt van ons dat wij serieus leven en een nederige houding aannemen ten opzichte van het leergezag van de Kerk. Als wij de leer van de Kerk of haar goddelijke inrichting ter discussie stellen, dan maken wij de Kerk nog meer onzichtbaar als de weg van God die naar Hem leidt. Laten wij ons daarom bevrijden van elke moderne aanhankelijkheid aan kritiek en activisme en beginnen wij de weg te bewandelen waartoe God ons heeft geroepen, tot heil van ons en als voorbeeld voor de verdwaalden. Amen.