20 februari 2011

Preek voor zondag Septuagesima

Epistel
Kor. 9, 24-27; 10 en 11-5
Broeders, weet gij niet, dat de deelnemers aan een wedloop in de renbaan wel allen lopen, maar dat slechts één de zegeprijs verwerft? Aldus moet gij lopen, om die ook te behalen. Maar iedereen, die aan de wedstrijd meedoet, onthoudt zich van alles; en zij nog wel om een krans te winnen, die verwelkt - wij echter om een, die onvergankelijk is. Ik loop daarom zó, niet als in den blinde weg; ik worstel zó, dat ik niet sla in de lucht. Maar ik beuk mijn eigen lichaam, en breng het onder bedwang, om niet - na anderen gepredikt te hebben - zelf verloren te gaan. Want gij moet wel weten, broeders: onze vaderen zijn allen onder de wolk geweest, en allen zij zij door de zee heengegaan, en allen zijn zij gedoopt in de wolk en in de zee tot eenheid met Mozes; en allen hebben zij dezelfde bovennatuurlijke spijs gegeten en allen dezelfde bovennatuurlijke drank gedronken; zij dronken namelijk van een geestelijke rots, die met hen meeging, en die rots was Christus. Maar toch heeft God in de meesten van hen geen welbehagen gevonden.

Evangelie
Matth. 20, 1-16
In die tijd hield Jezus Zijn leerlingen deze gelijkenis voor: Het rijk der hemelen gelijkt op een huisvader, die vroeg in de morgen er op uitging, om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. En hij kwam met de arbeiders overeen voor één tienling per dag, en zond hen naar zijn wijngaard. Tegen het derde uur ging hij nogmaals uit en zag weer anderen op de markt werkeloos staan; en hij zeide hun: Gaat ook gij naar mijn wijngaard, en wat billijk is, zal ik u geven. En zij gingen er heen. Opnieuw ging hij uit tegen het zesde en negende uur en handelde op dezelfde wijze. Toen hij echter tegen het elfde uur uitging, vond hij daar nog anderen staan, en hij zeide hun: Waarom staat gij hier de hele dag zonder iets te doen? Zij gaven hem ten antwoord: Omdat niemand ons gehuurd heeft. En hij zeide tot hen: Gaat ook gij naar mijn wijngaard. Toen het nu avond was geworden, sprak de eigenaar van de wijngaard tot zijn opzichter: Roep de arbeiders, en betaal hun het loon uit, te beginnen bij de laatsten en zo vervolgens tot de eersten. Zij, die tegen het elfde uur gekomen waren, traden dan naar voren, en ontvingen ieder een tienling. En toen de eersten kwamen, dachten zij meer te ontvangen; maar ook zij kregen ieder één tienling. En terwijl zij die aannamen, morden zij tegen de huisvader, en zeiden: Die laatsten hebben slechts één uur gewerkt, en hij gaat ze gelijkstellen met ons, die de last van de dag en de hitte hebben gedragen! Maar hij antwoordde aan een van hen: Vriend, ik doe u toch geen onrecht; zijt gij niet met mij overeengekomen voor één tienling? Neem dus wat u toekomt, en ga heen. Ik wil echter ook aan die laatste evenveel geven als aan u. Staat het mij soms niet vrij, te doen, wat ik verkies? Of zijt gij kwaad, omdat ik goed ben? Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten. Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.

Preek
Voor de derde keer horen wij in het Evangelie een gelijkenis over het rijk der hemelen. Twee weken geleden ging het over het goede zaad en de akker. Vorige zondag ging het over het mosterdzaadje en over het zuurdeeg, en vandaag wordt het rijk der hemelen met een wijngaard vergeleken. De Kerkvaders geven een mooi commentaar bij dit Evangelieverhaal. De huisvader en eigenaar van de wijngaard is God; de markt waarop de arbeiders worden gezocht is de wereld. De wijngaard is de Kerk; de arbeiders zijn alle mensen, de hele mensheid geroepen tot het aanvaarden van het goddelijke kindschap binnen de Kerk. De verschillende tijden van de dag zijn de verschillende gestalten van de mensheid, vanaf het begin tot het einde van de tijden. De opzichter die het loon uitbetaalt is onze Heer Jezus Christus Die op de jongste dag zal terugkomen en ons zal oordelen. De tienling, die aan iedereen beloofd is, is een symbool van onze verlossing.

Maar wij kunnen deze gelijkenis van de wijngaard en de arbeiders aan ons eigen leven aanpassen. Elke mens wordt uitgenodigd om door de inspanningen van dit leven het eeuwig rijk te veroveren. Wij gaan naar de wijngaard op verschillende momenten van ons leven. Sommigen worden vroeg in hun kindschap geroepen en blijven trouw werken tot het einde van hun leven; anderen komen later, soms echt op het laatste moment. Velen zijn begiftigd met kostbare talenten, anderen moeten het met beduidend minder stellen. Maar aan iedereen wordt hetzelfde beloofd: de eeuwige redding. Die is en blijft een gave, een reine genade van God. Niemand kan zeggen dat hij er recht op heeft of dat hij haar heeft verdiend. Het is duidelijk dat deze gave voor iedereen gelijk is.

Beminde gelovigen, de talenten en de omstandigheden kunnen verschillend zijn, maar één ding is zeker: wij worden allen geroepen en uitdrukkelijk aangesteld. Voor allen ligt er een taak gereed, zoals voor de arbeiders uit de parabel. Die is heel concreet aangepast aan onze mogelijkheden en talenten. Wij mogen ons niet met anderen vergelijken.

God weet wie Hij roept en waar Hij Zijn arbeiders plaatst. De taak van anderen is niet de onze. Ieder heeft zijn eigen terrein; van ieder van ons verwacht God iets zeer persoonlijks. Maar de opdracht is altijd dezelfde: het vervullen van Gods Wil, waar en wanneer dan ook. Iets hogers en beters is er niet en kan er ook niet zijn. Wij geven allen een persoonlijk antwoord op Gods persoonlijke uitnodiging aan ons. Iedereen moet dus kijken naar het goede dat hij kan doen en niet naar het goede dat anderen kunnen of moeten doen. Iedereen moet zijn eigen werk doen, onafhankelijk van de tijd waarop hij werd geroepen, onafhankelijk van het werk van anderen.

De uitwendige omstandigheden in ons leven kunnen aanzienlijk verschillen van de situaties waarin een ander leeft en werkt. Maar ook dit is geen waardebepaling. Van belang is of Gods uitverkiezing en Gods welbehagen, Gods Wil en wens als richtlijn zijn genomen bij de aanvaarding en de uitvoering van de arbeid die wij verrichten. Het is niet alleen belangrijk dát wij de opdracht vervullen, maar ook hóe wij dat doen. Men kan Gods Wil doen met nauwelijks enige liefde, maar men kan Zijn Wil ook volbrengen met louter liefde, bezield met het vuur van de liefde. Dat maakt een groot verschil. En dat verschil zit in de liefde.

Beminde gelovigen, velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. Ook wij zijn geroepen. Wij moeten nu onze taak verrichten om straks tot de uitverkorenen te mogen behoren. Amen.