Pagina's

28 juli 2022

Over de grens: Sint-Michaëlskapel in Niel-bij-As (België)

Een blik op de vernieuwde website van de Sint-Michaëlskapel in Niel-bij-As (B).

In de Vlaamse provincie Limburg ligt - niet ver van de Nederlandse grens - het plaatsje Niel-bij-As. Daar staat de Sint-Michaëlskapel, die in 1991 werd gebouwd door priester en historicus Karel Van Isacker S.J. (1913-2010). Met bisschoppelijke toestemming vierde hij hier vele jaren de traditionele Latijnse Mis. Ruim 10 jaar na zijn dood is de kapel nog steeds in gebruik.

Sinds enige tijd heeft de kapel een nieuwe website (https://michaelskapel.be) en een nieuw tijdstip waarop de zondagsmis aanvangt, namelijk 11.30 uur. De website vermeldt de actuele gegevens. Er staat een permanente link op onze website in de rechterzijkolom onder 'Overige links'.

Verblijft u in de vakantietijd daar in de buurt? Op het hoogfeest van Maria Tenhemelopneming, maandag 15 augustus, is er een plechtige gezongen Hoogmis met assistentie van diaken en subdiaken (drieherenmis) om 16.00 uur.

Professor Van Isacker zag met vriendelijke scherpte de tekenen des tijds. In 1989 schreef hij het boekje 'Ontwijding' over de decadentie in Kerk en maatschappij. Daaruit komt het volgende fragment:

Ooit waren de kerken door hun bouwwijze zinnebeelden van liturgisch gebed. Op een paar uitzonderingen na staan zij alle gericht naar het oosten, naar de rijzende zon. Wanneer de gelovigen voor de ochtendmis samen knielden in de beuk, straalde het licht door de ramen boven het altaar, de kleine, in de muren weggezonken boogvensters van de Romaanse kerkjes en de weelde van de gothische glastapijten. Getemperd of overweldigend lag de klaarte over het koor en leidde ogen en harten naar het altaar. En allen, de priester vooraan en de gelovigen achter hem, baden geschaard naar het licht, symbool van de goddelijke heerlijkheid.

De liturgische teksten bevestigden de symboliek, die tijdens het Misoffer haar hoogtepunt bereikte met het Sursum corda van de prefatie en het Sanctus. De hoogdagen legden hierop een bijzondere nadruk : Ad te levavi animam meam (Tot U verhef ik mijn ziel – introïtus van de eerste adventszondag); Lux fulgebit hodie super nos (Vandaag zal het licht over ons stralen – introïtus van de dageraadsmis op Kerstdag); Spiritus Domini replevit orbem terrarum (De Geest des Heren vervult het heelal – introïtus van de Pinkstermis); o Lux beatissima, reple cordis intima tuorum fidelium (o Licht vol zaligheid, vervul tot in de diepste kern het hart van Uw getrouwen – sequentie van de Pinkstermis).

Met achteloosheid voor de eenheid van kerkgebouw, geloof en biddende gemeenschap werd een diep geworteld gebedsgebruik neergehaald. Het oude altaar ligt verlaten onder de glasramen. Midden in het koor staat een tafel waar de priester 'het misgebeuren viert', gericht naar het volk. Men ruikt de improvisatie. Wat doen we met het kruis op het altaar? Richten wij het naar de priester? – maar dan kijken de aanwezigen op de rug van het kruishout. Of doen we het andersom en zetten wij de priester averechts. En wat met de kandelaars, en het missaal, en de bloemen voor de feestdagen?

Daar zitten ze te kijken naar een voorganger. Wat voor zin heeft de opheffing na de consecratie in deze vergadering van staande of zittende mensen, die met de symboliek van hun kerken ook de religieuze schroom verloren?

In vele kerken staan, zoals Guido Gezelle dichtte, de ramen "vol heiligen, gemiterd en gestaafd". Het zijn relieken uit de tijd toen het heilige vertrouwd en nabij was. Vanaf de aanvang van het christendom hebben naamloze kunstenaars gepoogd het onvatbare uit te drukken, – de verzonkenheid in God die de mens boven het lichamelijke verheft, in een onuitsprekelijke ingekeerdheid. In steen en hout – het hout van hun wouden, de eik, de beuk, de linde – sneden zij de eindeloos verscheiden uitbeelding van het heilige en maakten het aanschouwelijk voor het oog. Wie hun werken ziet, en het aanspreken van deze kunst in zich laat binnendringen, weet welke diepte aan inzicht de christenheid had vergaard.

Dat de resten hiervan werden weggehaald uit hun enige zinvolle context – de kerk, of de woning van de God zoekende mens – en terechtkwamen in musea, leert alles over de gang van de wereld in de laatste paar eeuwen. Bruusk, rond de tijd van de Renaissance, verdween de expressie van het bovenaardse uit de kunst, ook wanneer zij zich wijdde aan de uitbeelding van heiligenfiguren. Nog dragen zij de symbolen van hun heiligheid, maar de uitdrukking is aards geworden. De kunst leidt de mens niet langer naar God, omdat het geloof in het bovennatuurlijke afstierf.

Het was een eerste aanduiding van de omkeer, weg van het goddelijke naar het wereldse, een eerste, aanvankelijk amper vermoede stap naar de ontwijding, en de voorbode van de nieuwste beeldstormerij. Die verminkt niet meer, en slaat niet meer aan stukken. Zij veegt langzaam de tekens van de heiligheid weg uit het geheugen.

Niet alleen de naaktheid van de 'opgeruimde' tempels, – ook het overhoop halen van de kalender heeft het uitwissen mogelijk gemaakt. Talloze heiligen verdwenen van hun sinds mensenheugenis vertrouwde plaats en werden overgeheveld naar een nieuwe, voor de meesten onbekende datum. Of zij werden geschrapt omdat de wetenschap had uitgemaakt dat zij nooit hadden bestaan. Enkelen mochten blijven "wegens de volksdevotie", maar overigens hadden de kalenderhervormers niet veel respect voor een kinderlijk geloof dat aan legendarische heiligen een eigen, zinvolle werkelijkheid had gegeven, en ze had gemaakt tot bakens, tot een middel voor de mens om in de benauwenis van het leven zijn weg naar God te vinden.

Het was een psychologische blunder. De gelovige verdoolt in de oude missalen en brevieren, en legt deze nutteloos geworden boeken opzij. Stilaan vergeet hij dat eens de heiligen hem het hele jaar door, op vaste tijdstippen, de hemel in herinnering brachten.

Het geloof, dat een dwaasheid is voor de wereld en een ergernis voor het verstand, leeft nog. Nog smeult de wiek. Maar wat zal ervan overblijven, als men verder de eerbied uit de kerken blijft bannen?

Het goud heeft zijn glans verloren,
dof is het edel metaal,
en de stenen van het heiligdom liggen verspreid
op alle hoeken der straten.


Klaagliederen 4, 1