11 februari 2024

Zondag Quinquagesima

Epistel
1 Kor. 13, 1-13
Broeders, al spreek ik ook de talen van de mensen en de engelen, maar ik zou de liefde missen, dan ben ik als schallend koper of als een schetterend bekken. En al heb ik ook profetengave, en al ken ik alle geheimen en alle wetenschap, zelfs al heb ik een volmaakt geloof, zodat ik bergen kan verzetten, maar ik zou de liefde missen, dan ben ik niets. En al deel ik mijn gehele vermogen uit tot voedsel voor de armen, el al geef ik mijn lichaam prijs om te worden verbrand, maar ik zou de liefde missen, dan baat het mij niets. De liefde is lankmoedig, - zij is goedig, - de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet onbehoorlijk, - zij is niet verwaand, - zij is niet eerzuchtig; zij zoekt niet zichzelf, - zij wordt niet verbitterd, - het kwaad blijft zij niet indachtig; zij is niet verheugd over de ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich met de waarheid; alles verdraagt zij; alles gelooft zij; - alles hoopt zij; alles verduurt zij. De liefde vergaat nooit, al zullen profetengaven ook verdwijnen, al zullen talen ook verstommen, al zal de kennis ook te niet gaan. Want onvolmaakt slechts is ons kennen, en onvolmaakt slechts is ons profetere; als echter het volmaakte komt, dan zal wat onvolmaakt is, zonder meer verdwijnen. Toen ik nog kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind; maar nu ik man geworden ben, heb ik aan het kinderlijke een eind gemaakt. Nu zien wij in een spiegel, vaag als in een raadsel; dan echter van aangezicht tot Aangezicht. Nu ken ik slechts onvolmaakt; dan echter zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend werd. Nu blijven nog: geloof, hoop en liefde, deze drie; de grootste echter van deze is de liefde.

Evangelie
Lc. 18, 31-43
In die tijd nam Jezus de Twaalf afzonderlijk bij Zich, en zei hun: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem en alles zal vervuld worden, wat door de profeten over de Mensenzoon geschreven is; want Hij zal worden overgeleverd aan de heidenen, en Hij zal worden bespot, mishandeld en bespuwd; en zij zullen Hem geselen en doden; - maar op de derde dag zal Hij verrijzen. Doch zij begrepen er niets van; dat woord was voor hen duister, en zij verstonden niet, wat er gezegd werd. Toen Hij nu Jericho naderde, zat er een blinde aan de weg te bedelen. Deze hoorde de menigte voorbij gaan, en vroeg, wat er te doen was. En men zeide hem: Jezus van Nazareth komt voorbij. Toen begon hij te roepen: Jezus, Zoon van David, ontferm U mijner! De mensen echter, die vooraan liepen, gaven hem dreigend te verstaan, dat hij moest zwijgen. Maar hij riep nog veel harder: Zoon van David, ontferm U mijner! Toen bleef Jezus staan, en liet hem bij Zich brengen. En toen hij bij Hem gekomen was, stelde Hij hem de vraag: Wat wilt gij, dat Ik voor u zal doen? En hij antwoordde: Heer, dat ik toch moge zien! Toen zeide Jezus hem: Word ziende! Uw geloof heeft u redding gebracht. En terstond kon hij zien, en hij volgde Hem, terwijl hij God verheerlijkte. En toen het volk dit zag, brachten zij allen lof aan God.

Overweging
Op de laatste zondag voor de Vasten brengt de Kerk ons, met de woorden van Jezus Zelf, in herinnering wat wij in deze tijd gaan herdenken: Zijn heilig lijden, dood en verrijzenis.

De apostelen wisten heel goed wat Jezus zei. Het was trouwens niet de eerste keer dat Hij over Zijn aanstaande lijden had gesproken. Maar zij hebben het niet begrepen. Drie keer herhaalt de heilige Lucas dat zij ontoegankelijk waren voor het begrip van Jezus’ lijden. “Zij begrepen er niets van… dat woord was voor hen duister… en zij verstonden niet wat er werd gezegd.” Zij konden het niet inpassen in hun denken. Vol van hun eigen idealen en vervuld van wereldse verlangens droomden zij van een nieuw Israël en van de eerste plaatsen die zij daarin zouden innemen.

Het is niet zonder reden dat de evangelist onmiddellijk op de lijdensvoorspelling de genezing van de blinde van Jericho beschrijft. Het gold als nog een ander teken voor de apostelen, namelijk dat Christus de Heer is en blijft, ondanks Zijn toekomstig lijden. Maar zij waren geestelijk nog blind en hun geloof was te zwak om dat alles te begrijpen. De blinde die uit geloof om genezing bad, werd genezen en kon zien. De apostelen waren zo ver nog niet.

Het is niet zo gemakkelijk om het lijden te waarderen, vooral niet ons eigen lijden. Het is zelfs niet eenvoudig besef te hebben van wat Jezus' lijden voor ons betekent. Hier moet Gods genade werken; hier is een bijzonder licht nodig, het licht van de Heilige Geest. Het is opvallend dat de apostelen na de neerdaling van de Heilige Geest ook in dit opzicht zijn veranderd. Met het Licht van boven begrepen zij alles.

Wij zijn zo gemakkelijk blind voor het mysterie van het lijden; wij zijn verblind en soms willen wij niet zien en niet begrijpen. Als het lijden ons treft in datgene wat ons het meest dierbaar is, als het ons raakt in ons diepste wezen, dan is het zo moeilijk daarin de hand van de Heer te zien. Dan komen er vele vragen: Waarom bestaat het lijden eigenlijk? Waarom treft het mij? Waar blijft God met Zijn vaderlijke voorzienigheid? De wereld tracht ons tot wantrouwen te brengen, tot twijfel, tot ongeloof zelfs. Voor de wereld heeft het lijden geen betekenis en geen waarde; het is zinloos. Maar niet voor een christen. Niet voor iemand die in de voetsporen van Christus wil stappen. En daartoe zijn wij allen, als gedoopten, geroepen. Wij zijn vanaf ons doopsel met het teken van het kruis bestempeld. Wij worden door Zijn lijden en Zijn kruis gered. Wij moeten er ook deel aan hebben. Er is geen verlossing zonder kruis, geen verlossing zonder lijden. Wij weten pas hoe moeilijk het is de gekruisigde Christus te volgen als het lijden aan onze deur klopt. Het aanvaarden, opofferen en beleven van dat lijden is ons christelijk lot; dat is onze christelijke roeping. Maar omdat wij zo vaak blind zijn, moeten wij herhaaldelijk tot Christus roepen en Hem vragen om het diep-inwendige licht van de Heilige Geest. In dat Licht mogen wij zien en begrijpen wat Zijn heilig lijden betekent voor mij, voor de Kerk en voor de wereld. Dat moeten wij ontdekken of herontdekken tijdens de komende Vasten.