15 mei 2011

Preek voor de derde zondag na Pasen

Epistel
1 Petr. 2, 11-19
Veelgeliefden, ik bid u, als pelgrims en vreemdelingen, dat gij u verre houdt van de vleselijke lusten, die strijd voeren tegen de ziel. Temidden van de heidenen moet gij een voorbeeldig leven leiden, opdat zij juist in die dingen, waarom zij u voor boosdoeners uitmaken, bij nader toezien om wille van uw goede werken God gaan verheerlijken op de dag der bezoeking. Daarom, weest onderdanig aan ieder menselijk gezag, om wille van God; zowel aan de keizer, omdat hij boven allen staat, alsook aan de landvoogden, omdat zij door hem zijn gezonden om de misdadigers te straffen en de goeden waardering te schenken. Want aldus is het de wil van God, dat gij door goed te leven het onverstand van de kortzichtige mensen tot zwijgen brengt. Als vrije mensen - en niet als mensen, die de vrijheid beschouwen als een dekmantel voor het kwaad - maar als dienstknechten van God. Hebt achting voor een ieder; bemint uw medebroeders; vreest God; eert de keizer. Gij, dienstknechten, weest in alle eerbied onderdanig aan uw meesters, niet slechts als zij goed zijn en welwillend, maar evenzeer als zij lastig zijn. Want dat is een welgevallige daad, in Christus Jezus, onze Heer.

Evangelie
Joh. 16, 16-22
In die tijd sprak Jezus tot Zijn leerlingen: Een korte tijd, en gij zult Mij niet meer zien; en wéér een korte tijd, en gij zult Mij terugzien; want Ik ga heen naar de Vader. Sommigen van Zijn leerlingen zeiden dan tot elkander: Wat betekent dat toch, wat Hij ons zegt: Een kort tijd, en gij zult Mij niet meer zien; en wéér een korte tijd, en gij zult Mij terugzien; en: Ik ga heen naar de Vader? Wat bedoelt Hij toch met: een korte tijd? Wij begrijpen niet, wat Hij zegt. Jezus nu wist, dat zij Hem iets wilden vragen; en Hij sprak tot hen: Gij raadpleegt elkander over Mijn gezegde: Een korte tijd, en gij zult Mij niet meer zien; en wéér een korte tijd, en gij zult Mij terugzien? Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: gij zult schreien en jammeren maar de wereld zal zich verblijden. Gij zult wel bedroefd zijn doch uw droefheid zal verkeren in vreugde. Als een vrouw moeder gaat worden, is zij bedroefd, omdat haar uur gekomen is; maar zodra zij het kind ter wereld heeft gebracht, denkt zij niet meer aan haar smart, van blijdschap, dat er een mens ter wereld is gekomen. Zo zijt ook gij nu wel bedroefd; maar Ik zal u weerzien; dat zal uw hart zich verblijden, en die blijdschap zal niemand u ontnemen.

Preek
De woorden van Jezus “nog een korte tijd en gij zult Mij niet meer zien; en weer een korte tijd, dan zult gij Mij weer zien, want Ik ga heen naar de Vader” waren voor de apostelen onduidelijk en geheimzinnig. Zij vroegen zich af wat Jezus ermee bedoelde, maar zij durfden hun Meester er niet naar te vragen. Misschien zijn deze woorden er ook voor ons. Blijkbaar bevatten zij een tegenstrijdigheid. Hoe kon Hij tegelijkertijd bij Zijn Vader en bij de apostelen zijn? En wat bedoelt Hij met ‘een korte tijd’?

Bij deze woorden dacht onze Heer aan het kortstondig heengaan na Zijn lijden en aan de terugkeer bij Zijn verrijzenis. De woorden komen uit de lange afscheidsrede uit het Evangelie van Johannes, die op Witte Donderdag plaatsvond. Op de vooravond sprak Christus over Zijn kruisdood en opstanding en toch bleken de apostelen het niet begrepen te hebben. Maar dit heengaan en deze terugkeer waren slechts een beeld van een ander heengaan en een andere wederkomst. Zonder twijfel kunnen wij daar het opstijgen tot Zijn Vader bij de hemelvaart in zien en het wederzien van de apostelen in de eeuwigheid.

Maar – zoals zo vaak in het Evangelie – moeten wij deze woorden ook op onszelf toepassen. Wij zijn degenen aan wie Christus een weerzien belooft. En dat weerzien is niets anders dan de hemelse vreugde: Wij zullen de verheerlijkte Heer dan zien in Zijn hemelse heerlijkheid.

Voordat dat gaat gebeuren, is er nog ‘een korte tijd’. Onder deze uitdrukking kunnen wij de duur van dit leven en van deze wereld verstaan. Deze tijd kan ons weleens lang voorkomen, vooral als wij het moeilijk hebben, maar als het ten einde is, dan zullen wij beseffen hoe kort het was. Hoe kort en hoe belangrijk het was. Het is kort, want wat zijn 80, 90 of zelfs 100 jaren in vergelijking met de eeuwigheid? Niet meer dan een waterdruppeltje in de wereldzee of een zandkorrel op het strand. Het is belangrijk, omdat van de korte tijd in deze wereld onze toekomst afhangt in de eeuwige wereld. Dat moet heel ernstig genomen worden en de kortheid van dit leven moet voor ons een enorme aansporing zijn om onze tijd goed te gebruiken. En dat is niets anders dan het werken en zorgen voor voornamelijk het heil van onze ziel. De ‘korte tijd’ die wij in ons leven hebben, moet ons dus tot waakzaamheid oproepen. “Wees bereid…, gij kent dag noch uur…”

Beminde gelovigen, de woorden van Christus over ‘een korte tijd’, betekenen tegelijk een troost voor ons en ze zijn een bron van de ware christelijke hoop. Een troost, niet alleen omdat de hemel ons zal verlossen van alle smarten en droefheid van dit leven, dat er niets meer te verlangen noch te zoeken zal overblijven, maar bovenal omdat wij Hem zullen zien – wij kunnen God gaan aanschouwen. Dat is de beloning voor degenen die Hem volgen en die beloning zal niemand ons ontnemen. De ware christenen leven dus niet alleen in waakzaamheid en gereedheid, maar ook in hoop, in blijde verwachting. Zij verlangen naar de wederkomst van Christus en naar het leven hierna. Het geluk dat wij mogen verwachten is gewaarborgd door de prijs van Jezus’ Bloed. Dat is het bewijs van alle beloften waarop onze hoop mag rusten.

Maar zij kan nog sterker worden door het sacramentele leven. Daar zien wij onze Heer reeds in dit aardse leven, anders dan in de hemel, door ons geloof. Wij zien Jezus terug door de aanwezigheid van de Heilige Geest in de Kerk. Christus is altijd onder ons aanwezig, vooral in het Sacrament des Altaars. De heilige communie verenigt ons met Hem. Laten wij God danken voor Zijn oneindige liefde tot ons en Zijn tegenwoordigheid onder ons, Zijn kinderen. Amen.