24 juli 2011

Preek voor de zesde zondag na Pinksteren

Epistel
Rom. 6, 3-11
Broeders, wij allen, die gedoopt zijn tot vereniging met Christus Jezus, wij zijn gedoopt tot vereniging met Zijn dood. Immers door dat doopsel ten dode zijn wij met Hem begraven, opdat - zoals Christus uit de doden is opgewekt door de glorie van de Vader - aldus ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen. Want als wij met Zijn dood in gelijkvormigheid zijn samengegroeid, dan zullen wij dat ook zo zijn met Zijn verrijzenis. Dit toch weten wij, dat onze oude mens mede aan het kruis is geslagen, opdat het lichaam der zonde zou worden vernietigd en wij geen slaaf meer zouden zijn van de zonde. Want wie gestorven is, is vrij geworden van de zonde. Indien wij dan met Christus zijn gestorven, wij geloven, dat wij ook met Christus zullen leven; want wij weten, dat Christus - eenmaal van de doden opgestaan - niet meer sterft; de dood zal over Hem geen macht meer hebben. Want Hij stierf door de zonde, één enkele maal; maar nu Hij weer leeft, leeft Hij voor God. Zo moet ook gij uzelf beschouwen als dood voor de zonde, maar als levend voor God in Christus Jezus, onze Heer.

Evangelie
Mc. 8, 1-9
In die tijd, toen er eens een grote menigte bij Jezus was, en zij niets meer te eten hadden, riep Hij Zijn leerlingen bij Zich, en sprak tot hen: Ik heb medelijden met deze mensen; want zij zijn nu al drie dagen bij Mij, en zij hebben niets meer te eten; en als Ik hen zo naar huis laat gaan, zonder dat zij gegeten hebben, zullen zij onderweg bezwijken, want sommigen van hen zijn van verre gekomen. En Zijn leerlingen gaven Hem ten antwoord: Hoe zou men hun hier in de eenzaamheid voldoende brood te eten kunnen geven? En Hij vroeg hun: Hoeveel broden hebt gij? En zij antwoordden: Zeven. Toen liet Hij het volk zeggen, dat zij zich op de grond zouden neerzetten. Dan nam Hij de zeven broden, sprak een dankgebed uit, brak ze, en gaf ze aan Zijn leerlingen om ze rond te delen. En deze deelden ze uit aan het volk. Ook hadden zij enige visjes; en Hij sprak er de zegen over uit, en liet ze ronddelen. En zij aten, tot zij verzadigd waren; dan verzamelden zij de overgeschoten brokken, zeven manden vol. Het waren er ongeveer vierduizend, die gegeten hadden. Toen liet Hij hen heengaan.

Preek
Het Evangelie van deze zondag begint met de mooie, liefdevolle, woorden van onze Heer: “Ik heb medelijden met de schare; want reeds drie dagen zijn zij bijeen en zij hebben niets te eten.”

De apostelen reageren met ernstige twijfel op de woorden van de Heer dat Hij iets wil doen voor het hongerige volk, want hoe zou men het in de woestijn genoeg brood kunnen geven? Christus vraagt eenvoudig wat ze aan voorraad hebben, het is niet veel, namelijk slechts zeven broden en enkele visjes. Hij nam de broden aan, sprak een dankzegging uit en liet ze aan de zittende menigte uitreiken. Hij sprak een zegening uit over de visjes en deed daarmee hetzelfde. Zij aten allen en werden verzadigd, en er bleef zelfs nog een grote hoeveelheid voedsel over.

Wat toen gebeurde, als een geweldig wonder, namelijk duizenden mensen voedsel geven uit een voorraad die slechts voor een handvol mensen toereikend was, gebeurt op wonderbare mysterieuze wijze nog steeds. Want Zijn wonder van de broodvermenigvuldiging duidt erop dat Christus de mensen wilde voeden. In de woestijn voedde Hij hun lichamelijk, maar nu voedt Hij ons naar de ziel door het dagelijks herhaalde wonder van de heilige Mis. En nu is Hij Zelf ons voedsel geworden. Wat in de wonderbare broodvermenigvuldiging tot uiting wordt gebracht, dat Hij ons wil voeden, is in de Mis dus de hoogste realiteit geworden.

Dit wonder moet op het volk van Zijn tijd wel een diepe indruk hebben gemaakt. De goedheid van de Heer, waarmee Hij het volk tegemoetkomt, laat hun Zijn reële belangstelling voor hen duidelijk blijken, gevolgd door het evidente, niet te loochenen wonder. Ook wij zijn getuigen van dit wonder en in nog hogere mate dan toen. Maar vragen wij ons oprecht af: waarderen wij de heilige communie als voedsel voor onze ziel wel genoeg? Hebben wij er tijd en moeite voor over om dikwijls en met aandacht en godsvrucht Jezus in de communie te ontvangen? En zijn al onze verstrooidheden aan het altaar en aan de communiebank wel geheel te verontschuldigen? Als wij deze vragen aan onszelf stellen, dan moeten wij wel constateren dat voor ons dit allergrootste wonder nog niet geheel werkelijkheid van ons leven is geworden.

Beminde gelovigen, trachten wij ernaar te streven om dagelijks het wonder van de heilige Mis en de liefde van God dieper te verstaan, allereerst doordat wij de Wil van God in ons leven voltrekken, waardoor Hij steeds meer aanwezig is in onze gedachten en handelingen. Als wij op die manier leven, dan wordt het ook makkelijker om Zijn machtige en reddende hand te bespeuren en dan komen wij vanzelf terecht in een levenshouding van meer dankbaarheid tegenover God.

Jezus heeft ons zo liefgehad dat Hij onze honger op wonderbare wijze heeft willen stillen door het sacrament van Zijn eigen Lichaam en Bloed. Door dit sacrament draagt Hij zorg voor het welzijn en de groei van onze zielen. Mogen wij dan een heilig verlangen opwekken naar dit sacrament dat ons heiligt, en steeds meer in de werkelijkheid van de ware broodvermenigvuldiging leven. Amen.