30 juni 2024

Tantum Ergo (Fauré)

Tantum Ergo - Gabriel Fauré
uitgevoerd door Ensemble Vocal et Instrumental de Lausanne onder leiding van Michel Corboz




Latijn
Tantum ergo Sacramentum
veneremur cernui.
Et antiquum documentum
novo cedat ritui.
Præstet fides suppelementum
sensuum defectui.

Genitori, genitoque
laus et jubilatio.
Salus, honor, virtus quoque.
sit et benedictio.
Procedenti ab utroque
compar sit laudatio.


Nederlands
Eren wij dan, diep gebogen,
dit zó gróte Sacrament.
De offerdienst van 't joods verleden
wijke voor 't Nieuwe Testament.
Waar der zinnen kracht tekort schiet:
Help' 't geloof ons, dat hier kent.

God den Vader, God den Zone
Lof en jubel dan gewijd
Hun zij heil en macht en ere,
Zij Hun Naam gebenedijd.
Aan de Geest, Die uit Hen voorkomt,
zij gelijke lof gezeid.

Zesde zondag na Pinksteren

Epistel
Rom. 6, 3-11
Broeders, wij allen, die gedoopt zijn tot vereniging met Christus Jezus, wij zijn gedoopt tot vereniging met Zijn dood. Immers door dat doopsel ten dode zijn wij met Hem begraven, opdat - zoals Christus uit de doden is opgewekt door de glorie van de Vader - aldus ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen. Want als wij met Zijn dood in gelijkvormigheid zijn samengegroeid, dan zullen wij dat ook zo zijn met Zijn verrijzenis. Dit toch weten wij, dat onze oude mens mede aan het kruis is geslagen, opdat het lichaam der zonde zou worden vernietigd en wij geen slaaf meer zouden zijn van de zonde. Want wie gestorven is, is vrij geworden van de zonde. Indien wij dan met Christus zijn gestorven, wij geloven, dat wij ook met Christus zullen leven; want wij weten, dat Christus - eenmaal van de doden opgestaan - niet meer sterft; de dood zal over Hem geen macht meer hebben. Want Hij stierf door de zonde, één enkele maal; maar nu Hij weer leeft, leeft Hij voor God. Zo moet ook gij uzelf beschouwen als dood voor de zonde, maar als levend voor God in Christus Jezus, onze Heer.

Evangelie
Mc. 8, 1-9
In die tijd, toen er eens een grote menigte bij Jezus was, en zij niets meer te eten hadden, riep Hij Zijn leerlingen bij Zich, en sprak tot hen: Ik heb medelijden met deze mensen; want zij zijn nu al drie dagen bij Mij, en zij hebben niets meer te eten; en als Ik hen zo naar huis laat gaan, zonder dat zij gegeten hebben, zullen zij onderweg bezwijken, want sommigen van hen zijn van verre gekomen. En Zijn leerlingen gaven Hem ten antwoord: Hoe zou men hun hier in de eenzaamheid voldoende brood te eten kunnen geven? En Hij vroeg hun: Hoeveel broden hebt gij? En zij antwoordden: Zeven. Toen liet Hij het volk zeggen, dat zij zich op de grond zouden neerzetten. Dan nam Hij de zeven broden, sprak een dankgebed uit, brak ze, en gaf ze aan Zijn leerlingen om ze rond te delen. En deze deelden ze uit aan het volk. Ook hadden zij enige visjes; en Hij sprak er de zegen over uit, en liet ze ronddelen. En zij aten, tot zij verzadigd waren; dan verzamelden zij de overgeschoten brokken, zeven manden vol. Het waren er ongeveer vierduizend, die gegeten hadden. Toen liet Hij hen heengaan.

Overweging
De apostelen reageren met ernstige twijfel op de woorden van de Heer dat Hij iets wil doen om het hongerige volk te eten te geven, want hoe zou men het in de woestijn genoeg brood kunnen geven? Christus vraagt eenvoudig wat ze aan voorraad hebben, het is niet veel, namelijk slechts zeven broden en enkele visjes. Hij nam de broden aan, sprak een dankzegging uit en liet ze aan de zittende menigte uitreiken. Hij sprak een zegening uit over de visjes en deed daarmee hetzelfde. Zij aten allen en werden verzadigd, en er bleef zelfs nog een grote hoeveelheid voedsel over.

Wat toen gebeurde, als een geweldig wonder, namelijk duizenden mensen voedsel geven uit een voorraad die slechts voor een handvol mensen toereikend was, gebeurt op wonderbare mysterieuze wijze nog steeds. Want Zijn wonder van de broodvermenigvuldiging duidt erop dat Christus de mensen wilde voeden. In de woestijn voedde Hij hun lichamelijk, maar nu voedt Hij ons naar de ziel door het dagelijks herhaalde wonder van de heilige Mis. En nu is Hij Zelf ons voedsel geworden. Wat in de wonderbare broodvermenigvuldiging tot uiting wordt gebracht, dat Hij ons wil voeden, is in de Mis dus de hoogste realiteit geworden.

Dit wonder moet op het volk van Zijn tijd wel een diepe indruk hebben gemaakt. De goedheid van de Heer, waarmee Hij het volk tegemoetkomt, laat hun Zijn reële belangstelling voor hen duidelijk blijken, gevolgd door het evidente, niet te loochenen wonder. Ook wij zijn getuigen van dit wonder en in nog hogere mate dan toen. Maar vragen wij ons oprecht af: waarderen wij de heilige communie als voedsel voor onze ziel wel genoeg? Hebben wij er tijd en moeite voor over om dikwijls en met aandacht en godsvrucht Jezus in de communie te ontvangen? En zijn al onze verstrooidheden aan het altaar en aan de communiebank wel geheel te verontschuldigen? Als wij deze vragen aan onszelf stellen, dan moeten wij wel constateren dat voor ons dit allergrootste wonder nog niet geheel werkelijkheid van ons leven is geworden.

Laten wij proberen ernaar te streven om dagelijks het wonder van de heilige Mis en de liefde van God dieper te verstaan, allereerst doordat wij de Wil van God in ons leven voltrekken, waardoor Hij steeds meer aanwezig is in onze gedachten en handelingen. Als wij op die manier leven, dan wordt het ook makkelijker om Zijn machtige en reddende hand te bespeuren en dan komen wij vanzelf terecht in een levenshouding van meer dankbaarheid tegenover God.

Jezus heeft ons zo liefgehad dat Hij onze honger op wonderbare wijze heeft willen stillen door het sacrament van Zijn eigen Lichaam en Bloed. Door dit sacrament draagt Hij zorg voor het welzijn en de groei van onze zielen. Mogen wij dan een heilig verlangen opwekken naar dit sacrament dat ons heiligt, en steeds meer in de werkelijkheid van de ware broodvermenigvuldiging leven.

29 juni 2024

Tu es Petrus (Fauré)

Tu es Petrus - Gabriel Fauré
uitgevoerd door Ensemble Vocal et Instrumental de Lausanne onder leiding van Michel Corboz


29 juni: H.H. Petrus en Paulus, apostelen, hoogfeest

Petrus heette aanvankelijk Simon, zoon van Jona (of Johannes). Zijn broer heette Andreas. Zij waren vissers op het moment dat Jezus hen vroeg Hem te volgen (Mc. 1,16-20). Van Jezus kreeg hij de bijnaam Petrus ('rots': Mt. 16, 18; Joh. 1, 42).

Uit de Evangeliën krijgt men de indruk dat hij een spontaan, hartelijk karakter had, ook met alle fouten van dien. Zo wilde hij niet dat Jezus hem de voeten waste, omdat dat slavenwerk was. Toen Jezus zei dat ze dan niet langer bij elkaar zouden horen, wilde hij ineens helemaal gewassen worden (Joh. 13, 6-9). Van de andere kant hield hij glashard vol Jezus niet te kennen, toen het hem te benauwd werd en hij tijdens Jezus' verhoor door omstanders werd herkend als een van Zijn leerlingen. Jezus had het hem in de vooravond nog voorzegd: "Eer de haan kraait, zul je me driemaal verloochend hebben" Toen er een haan kraaide, herinnerde Petrus zich Jezus' woorden en huilde bitter om zijn lafhartigheid (Mt. 26, 69-75). Als de leerlingen na Jezus' heengaan weer zijn gaan vissen en Hem herkennen op het strand, bedenkt Petrus zich geen moment, trekt zijn kleed aan, springt overboord en zwemt voor de boten uit naar Jezus toe (Joh. 21, 1-9). Deze Petrus is de prins der apostelen geworden (Joh. 21, 15-32).

In de eerste tien hoofdstukken van het bijbelboek ‘Handelingen van de Apostelen’ wordt verteld hoe Jezus’ leerlingen, en Petrus in het bijzonder, steeds meer bezield werden door Zijn Heilige Geest, en dus steeds meer op Jezus gingen lijken.

Eens kwam Petrus op een grote rondreis ook bij de leerlingen die in Lydda woonden, en trof daar een zekere Enéas aan, die reeds acht jaar wegens verlamming het bed moest houden. Petrus sprak tot hem: "Enéas, Jezus Christus geneest u, sta op en maak zelf uw bed in orde." Onmiddellijk stond hij op. Alle inwoners van Lydda en van de Saronvlakte zagen hem en bekeerden zich tot de Heer.

Dit verhaal doet denken aan de genezingen van lammen in de evangeliën: bij voorbeeld Marcus 2, 1-12, de lamme door het dak: Petrus' aanmaning hier "Maak uw bed in orde" herinnert enigszins aan Jezus' aanbeveling aan de lamme daar: "Neem uw bed op..." Het verhaal hier herinnert ons ook aan Johannes 5, 1-9, de genezing van de lamme in Betsaïda, doordat het aantal jaren van de verlamming uitdrukkelijk wordt genoemd: hier acht jaar bij Johannes 38 jaar.

Er leefde destijds in Joppe een leerlinge met name Tabita, wat in vertaling Dorkas, Gazelle, betekent. Zij was onuitputtelijk in het doen van goede werken en het geven van aalmoezen. Juist in die dagen was zij echter na een ziekte gestorven. Men waste haar en legde haar in een bovenvertrek. Omdat Lydda dichtbij Joppe ligt, stuurden de leerlingen, die gehoord hadden dat Petrus daar verbleef, twee mannen naar hem toe met het verzoek: "Kom zonder uitstel naar ons toe." Petrus ging aanstonds met hen mee. Bij zijn aankomst brachten ze hem in het bovenvertrek, waar alle weduwen wenend hem omringden en al de kleren en mantels lieten zien die Dorkas gemaakt had toen ze nog in hun midden was. Petrus deed allen naar buiten gaan, knielde neer en bad. Toen sprak hij, zich kerend naar het lijk: "Tabita, sta op." Zij opende de ogen, zag Petrus en ging overeind zitten. Hij reikte haar de hand en hielp haar opstaan. Vervolgens riep hij de heiligen en de weduwen en gaf haar levend aan hen terug.
Dit werd bekend in heel Joppe, zodat velen het geloof in de Heer aannamen. (Hand. 9, 32-42)

Dit verhaal doet sterk denken aan Jezus' opwekking van Jaïrus' dochtertje. De belangrijkste overeenkomst is natuurlijk dat een vrouw uit de dood wordt opgewekt. Maar er zijn nog enkele details. Net als Jezus stuurt Petrus allen naar buiten. Ze spreken bijna dezelfde woorden. Waar Jezus zei: "Talita koemi, sta op!", horen we Petrus zeggen: "Tabita, sta op!" Net als Jezus pakt Petrus de vrouw bij de hand om haar op te richten.

De conclusie moet bijna wel zijn, dat in Petrus Jezus Zelf aan het werk is; in Petrus zijn de tijden van het Evangelie teruggekeerd.

Het tweede deel van de Handelingen van de Apostelen vertelt voornamelijk hoe Paulus het christendom onder de heidenen verkondigt. Toch is het Petrus die het eerst een heiden, Cornelius, tot Christus brengt (Hand. 10). Na de verhuizing uit Jeruzalem vestigde hij zijn zetel in de Syrische stad Antiochië; weer later ging hij naar de hoofdstad van het Romeinse Rijk, Rome.

Beroemd is de legende 'Quo vadis?' Tijdens de christenvervolgingen onder keizer Nero, drongen de gelovigen erop aan dat Petrus de stad zou ontvluchten. Uiteindelijk gaf hij gehoor aan hun dringende bede. Aan de rand van de stad kwam hij echter Jezus Zelf tegen; Hij droeg Zijn kruis in de richting van Rome. Verbijsterd vroeg Petrus "Quo vadis? Waar gaat U heen, Meester?" Waarop Jezus antwoordde: "Ik ga naar Rome om opnieuw gekruisigd te worden." Toen begreep Petrus dat hij er verkeerd aan deed de stad te ontvluchten; hij moest bij zijn mensen blijven. Hij keerde terug, en werd inderdaad enige tijd later gearresteerd en net als zijn Heer tot de kruisdood veroordeeld. Hij vond van zichzelf dat hij maar weinig op Jezus geleek. Daarom vroeg hij de gunst om met het hoofd naar beneden gekruisigd te worden.

Nero liet de twee kopstukken onder de christenen, de apostelen Petrus en Paulus arresteren door een zekere Paulinus. Deze wierp de twee in de gevangenis en droeg de bewaking op aan Processus en Martinianus. Maar Petrus wist deze wachters tot Christus te bekeren. Omdat er in de gevangenis geen water voorhanden was om hen te dopen, keerde Petrus in tot gebed en op hetzelfde moment sprong er een fontein op uit de stenen vloer. Nu openden de voormalige bewakers de deuren van de gevangenis voor hen en gaven hun de vrijheid terug. Later, na de marteldood van Petrus en Paulus, kwam hun dat eveneens op de doodstraf te staan: op last van Nero werd hun met het zwaard het hoofd afgehakt.

Op uitdrukkelijk aandringen van zijn medegelovigen nam Petrus de vlucht en ging op weg om de stad Rome te verlaten. Maar bij één van de stadspoorten aangekomen - op die plaats staat nu de kerk van Maria Onderweg - kwam Christus hem tegemoet. Hij sprak: "Maar Heer, waar gaat U heen (Quo vadis)?" Waarop de Heer antwoordde: "Ik ga naar Rome om opnieuw gekruisigd te worden." Petrus herhaalde: "Opnieuw gekruisigd?" "Ja". Daarop hernam Petrus: "Maar dan ga ik terug, Heer, om samen met u gekruisigd te worden." Daarop steeg de Heer weer ten hemel. Petrus bleef in tranen achter.

Hij begreep dat het uur van zijn marteldood geslagen had. Hij ging terug de stad in. Daar werd hij onmiddellijk gegrepen door de politie van Nero. Hij werd voor de stadhouder, Agrippa, geleid. Linus vertelde later dat Petrus' gelaat straalde van vreugde.

Linus was één van Petrus' leerlingen: hij zou hem opvolgen als bisschop van Rome, de belangrijkste van alle bisschoppen.

De stadhouder zei tot hem: "Dus u bent die man die er vreugde in vindt om temidden van het lagere volk te wonen? En die de vrouwen van de achterbuurten weghoudt van hun man in bed?" Waarop Petrus ten antwoord gaf: "Mijn enige vreugde vind ik in het kruis van mijn Heer." Omdat hij vreemdeling was, werd hij veroordeeld tot de doodstraf aan het kruis. Paulus daarentegen was Romeins staatsburger: hij werd veroordeeld tot onthoofding door het zwaard.

Dionysius (bijgenaamd 'de Areopagiet') schrijft een brief aan Paulus' leerling Timotheus over Paulus' dood. Daarin vertelt hij hoe de menigte, bestaande uit heidenen en joden, niet moe werd hen beiden, Petrus en Paulus, in het gezicht te spuwen en te slaan waar ze hen maar raken konden.

Op het moment dat ze van elkaar gescheiden werden, zei Paulus tegen Petrus: "De vrede zij met jou; jij bent de rots waarop de kerk gebouwd is; jij bent herder van Jezus' schapen." En Petrus zei tegen Paulus: "Ga in vrede, jij bent de verkondiger van de waarheid en van de blijde boodschap; jij bent de doorgever van het heil aan alle rechtvaardigen."

Deze passage roept allerlei teksten uit het Evangelie op. Ten eerste worden we herinnerd aan de gebeurtenis dat Petrus tegen Jezus zegt: "Gij zijt de Christus (Messias), de Zoon van de levende God." Jezus had toen op Zijn beurt gereageerd: "En jij, Simon, jij bent Petrus, rots, en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen." Jezus en Petrus hebben elkaar toen over en weer 'bevestigd' in wat ze ten diepste waren. Nu doen Petrus en Paulus hetzelfde ten aanzien van elkaar.

De woorden waarmee ze dat doen, slaan op eerdere gebeurtenissen. Na zijn verrijzenis is Jezus eens aan Petrus en Johannes verschenen. Jezus vroeg bij die gelegenheid aan Petrus tot drie keer toe of hij Hem beminde. Dat maakte Petrus bedroefd, want het herinnerde hem aan zijn drievoudige verloochening, in de nacht van Jezus' arrestatie en veroordeling: "Simon, bemin je mij?" Tot drie keer toe. Telkens als Petrus geantwoord had "Ja Heer, U weet dat ik U bemin" zei Jezus "Hoed mijn schapen!" Naar die woorden van Jezus verwijzen nu Paulus' woorden: "Jij bent de herder."

Op dezelfde manier bevestigt Petrus Paulus in het feit dat hij Gods woord heeft verkondigd onder de heidenen. Daarover was destijds het meningsverschil gegaan.

Daarop ging Dionysius met zijn meester Paulus mee. De twee apostelen zijn immers op gescheiden plaatsen ter dood gebracht. Toen Petrus geconfronteerd werd met het kruis waaraan hij zou komen te hangen, zei hij: "Mijn meester is vanuit de hemel op aarde neergedaald; vervolgens is Hij verheven aan het kruis. Mij heeft hij geroepen om van de aarde op te gaan naar de hemel. Daarom wil ik gekruisigd worden met mijn hoofd naar de aarde en mijn voeten naar de hemel. Kruisig mij dus met mijn hoofd omlaag, want ik ben niet waardig op dezelfde manier te sterven als mijn Meester, Jezus." Dat gebeurde. Men draaide het kruis ondersteboven, zodat hij met zijn hoofd naar beneden kwam te hangen en met zijn voeten naar de hemel.

De medegelovigen waren woedend op Nero; ze riepen dat ze zijn dood wilden, van hem en van zijn stadhouder. Maar Petrus smeekte hun zijn martelaarschap niet tegen te houden. Daarom opende God de ogen van al degenen die hem beweenden. En zie, nu zagen zij engelen staan met kronen van rozen en lelies in de hand; en Petrus stond erbij; Christus reikte hem een boek over en hardop las hij wat er in stond. De apostel aan het kruis bemerkte dat zij al zijn heerlijkheid aanschouwden. Voor een laatste maal beval hij zichzelf aan in hun gebeden. Daarop gaf hij de geest. Twee van zijn leerlingen, Marcellus en Apuleus, haalden hem van het kruis af en begroeven hem na hem met geurige kruiden gebalsemd te hebben.

In Rome begint het feest van Petrus en Paulus met de pontificale vespers op 28 juni in de basiliek van Sint Paulus buiten de Muren. Op de dag zelf viert de Paus de hoogmis in de Sint-Pietersbasiliek, boven het graf van Sint Petrus. Tijdens deze plechtigheid legt hij bij de nieuw benoemde metropolieten (aartsbisschoppen) het pallium op. De Evangelielezing van deze Mis is genomen uit het Mattheüs-evangelie (16, 13-19). Daarin zegt Jezus dat Simon de steenrots is (Tu es Petrus) op wie Hij Zijn Kerk zal bouwen.

27 juni 2024

27 juni: Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand

Op 27 juni viert de Kerk de feestdag van onze lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand. De bekende Maria-icoon – die ook in onze kerk aanwezig is – is in 1866 door paus Pius IX aan de redemptoristen toevertrouwd met de opdracht om de devotie tot Maria onder deze eretitel wereldwijd te verspreiden.


Gebed

O Moeder van Altijddurende Bijstand,
ik kom tot u met een kinderlijk vertrouwen.
Verwerf voor mij van uw goddelijk Kind
die deugden die ik nodig heb om heilig te leven
en heilig te sterven.
Verkrijg voor mij een hart,
dat Jezus bovenal liefheeft
en zich voor de naaste weet op te offeren;
een hart, welks vertrouwen op Gods vaderlijke voorzienigheid
door niets aan het wankelen wordt gebracht,
dat bij moeilijkheden nooit moedeloos wordt,
maar edelmoedig zich aan Gods heilige Wil onderwerpt;
een hart dat berouw voelt over bedreven fouten
zonder kleinmoedig te worden;
een hart gelijkvormig aan het Hart van uw goddelijk Kind.
Steun mij, o Moeder van Altijddurende Bijstand,
in mijn zwakheid, verlicht mij in twijfels,
troost mij in moedeloosheid.
Wees gij, o Maria, voor mij een Moeder
in alle omstandigheden,
ik wil steeds uw kind blijven.
Amen.

23 juni 2024

Rejoice in the Lamb (Britten)

Vijfde zondag na Pinksteren

Triomf van de Kerk over woede, verdeeldheid en haat (schilderij van Rubens, 1628)

Epistel
1 Petr. 3, 8-15
Veelgeliefden, blijft allen één in het gebed; weest medelijdend, vol liefde voor uw broeders; weest barmhartig, welwillend en bescheiden. Vergeldt geen kwaad met kwaad, of verwensing met verwensing; maar wenst daarentegen elkander zegen toe; want daartoe zijt gij geroepen, om aldus zelf zegen te beërven. Want: "wie een gelukkig leven wil hebben en goede dagen wil zien, hij moet zijn tong afhouden van het kwade, en zijn lippen geen bedrog laten spreken. Laat hij het kwaad vermijden, en het goede doen; de vrede moet hij zoeken en daarnaar streven. Want de ogen des Heren rusten op de rechtvaardigen, en Zijn oor is gericht op hun smeken; maar het aanschijn des Heren is tegen degenen, die kwaad doen." Bovendien, wie kan u kwaad doen, als gij ijverig streeft naar het goede? - Maar al hebt gij ook iets te lijden om wille van de gerechtigheid, gelukkig zijt gij dan! Maakt u echter niet bevreesd voor hen, en laat u niet verontrusten; maar heiligt in uw hart Christus de Heer.

Evangelie
Mt. 5, 20-24
In die tijd sprak Jezus tot Zijn leerlingen: Als uw gerechtigheid niet groter is dan die van de schriftgeleerden en farizeën, zult gij het rijk der hemelen niet binnengaan! Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: "Gij zult niet doodslaan"; en wie doodslag begaat, is strafbaar voor het gerecht. Maar Ik zeg u: ieder die toornig wordt op zijn broeder, is strafbaar voor het gerecht; en wie tot zijn broeder zegt: Gij dwaas, hij is strafbaar voor de hoge raad; en wie zegt: Gij goddeloze, hij is strafbaar met het vuur van de hel. Als gij dus uw offergave naar het altaar brengt, en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw offergave daar bij het altaar achter, en ga u eerst met uw broeder verzoenen; en kom dan terug om uw gave te offeren.

Overweging
Waarom is de gerechtigheid van de farizeeën niet groot genoeg om het rijk der hemelen te mogen binnengaan? Waarom eist Christus meer van Zijn leerlingen? De woorden van het Evangelie van deze zondag klinken hard. Zij zijn gericht tegen de schriftgeleerden en farizeeën, maar zij zijn ook toepasbaar op ons eigen leven. Onze Heer stelt hoge eisen waaraan wij moeten voldoen als wij de hemel willen binnengaan. De geboden van het Oude Testament worden niet alleen behouden, maar zelfs verscherpt. Niet alleen hij die iemand vermoordt is strafbaar met het vuur van de hel, maar zelfs hij die toornig wordt en zijn medemens dwaas noemt. Christus geeft aan gerechtigheid en naastenliefde de ware, oorspronkelijke, betekenis terug.

De rechtvaardigheid en de vroomheid van de schriftgeleerden en farizeeën waren vals, omdat zij uit een verkeerd motief voortkwamen. Het was meer eigenliefde dan liefde tot God. Zeker, zij beoefenden verschillende deugden en zij zochten de volmaaktheid, maar zij deden het niet voor God. Zij hoopten eer voor zichzelf te ontvangen en niet voor God, Die de bron van alle goedheid is. Ook hun gerechtigheid was vals, want deze was slechts schijn. De nauwkeurige vervulling van alle voorschriften en regels was er alleen om gezien te worden. Zij wilden beschouwd worden als voorbeeld voor anderen. En precies dat zochten zij: hun eigen eer, en niet de glorie van God. Daarom werden zij zo hard door Christus beoordeeld. Zij deden alle uitwendige oefeningen van het geloof uit liefde tot zichzelf en niet uit liefde tot God. Een dergelijke oppervlakkigheid schept de mentaliteit die altijd vraagt: ben ik verplicht dit of dat te doen? En hoe zwaar weegt deze verplichting? Met andere woorden: hoe ver kan ik nog gaan in mijn zelfzucht en toch niet de wet overtreden? Deze mentaliteit plaatst niet de liefde in het middelpunt van het leven, van alles wat de mensen doen, maar – integendeel – zij wil een grens stellen aan deze liefde, die naar Jezus’ gebod en uit haar aard geen beperkingen verdraagt.

Van de leerlingen van Christus wordt meer verlangd. Niet alleen onze daden moeten met de wet van het Evangelie overeenstemmen, maar ook de gedachten en de houding van onze ziel. Zo wordt de wet niet afgeschaft, maar tot vervulling gebracht. Het is niet genoeg uiterlijk ons geloof te tonen, maar het innerlijk leven moet door de liefde tot God bezield worden. En de ware liefde verdraagt niet alleen geen misdaad, zij eist van ons dat wij zelfs de eerste bewegingen van de toorn trachten te bedwingen. Zij moet het motief zijn dat geheel ons leven beweegt. Geestelijke hoogmoed verblindt vaak ons hart. Zo zijn velen van ons, christenen, van buiten vroom en rechtvaardig, van binnen ver van God verwijderd en op zichzelf gericht. In plaats van anderen tot God te brengen, worden wij voor hen soms een argument om buiten de Kerk te blijven.

De liefde maakt het verschil tussen de rechtvaardigheid van de farizeeën en die van de volgelingen van Christus. En deze liefde is nieuw. Zij mag zich niet uitsluitend beperken tot onze vrienden en degenen die ons het goede wensen; zij moet verder gaan en zich uitstrekken tot alle mensen, zelfs tot onze vijanden. Zij moet niet alleen onze uiterlijke daden beheersen, maar ook ons innerlijk leven doordringen. Deze eisen van onze Heer zijn niet slechts een optie, ze zijn niet vrijblijvend. De ware liefde is de voorwaarde van ons toekomstig geluk.

16 juni 2024

Hoe bidden wij goed?

Vierde zondag na Pinksteren

De wonderbare visvangst

Epistel
Rom. 8, 18-23
Broeders, ik ben van mening dat het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de toekomstige heerlijkheid, die in ons geopenbaard zal worden. Want met reikhalzend verlangen ziet de schepping uit naar de verheerlijking van de kinderen Gods. De schepping immers is onderworpen aan de verwording, niet uit eigen wil, maar door de wil van Hem, Die haar onderworpen heeft - en wel vol hoop; want ook de schepping zelf zal bevrijd worden van die dienstbaarheid aan het bederf, om te komen tot de kinderen Gods. Wij weten immers, dat heel de schepping zucht en in weeën ligt tot op deze dag. En zij niet alleen, maar ook wij zelf, die de Geest bezitten, als eerste vrucht, ook wij zuchten in ons binnenste, smachtend van verlangen naar onze aanneming tot kinderen Gods, naar de bevrijding namelijk van ons lichaam, in Christus Jezus, onze Heer.

Evangelie
Lc. 5, 1-11
In die tijd stond Jezus aan de oever van het meer van Genesareth, terwijl de menigte op Hem aandrong, om naar het woord Gods te luisteren. En Hij zag daar twee scheepjes aan de oever liggen; de vissers waren er uit gegaan en spoelden hun netten. En Hij ging in één van de scheepjes, dat van Simon was, en verzocht hem een weinig van wal te steken. En nedergezeten begon Hij van uit het scheepje de menigte te onderrichten. Toen Hij nu ophield met spreken, zei Hij tot Simon: Steek nu wat verder van wal, en werp uw netten uit ter vangst! En Simon gaf Hem ten antwoord: Meester, de gehele nacht hebben wij gewerkt en niets gevangen; maar op Uw woord zal ik het net uitwerpen! Zij deden dat, en vingen een grote menigte vissen, zodat hun net begon te scheuren. En zij wenkten hun metgezellen in het andere scheepje, om hen te komen helpen. En deze kwamen; en zij vulden beide scheepjes tot zinkend toe. Toen Simon Petrus dit zag, viel Hij voor Jezus' voeten neer en zei: Heer, ga weg van mij, want ik ben een zondig mens. Want hij en allen, die bij hem waren, stonden verbaasd over de visvangst, die zij gedaan hadden; evenzo ook Jacobus en Johannes, de zonen van Zebedeus, die de gezellen van Simon waren. Maar Jezus sprak tot Simon: Wees niet bevreesd; van nu af zult gij mensen vangen! Toen brachten zij de scheepjes aan wal, verlieten alles, en volgden Hem.

Overweging
Met de wonderbare visvangst uit het Evangelie van deze zondag trof Jezus Petrus in het hart: “Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens”. Maar Jezus zei tot hem: “Wees niet bevreesd; van nu af zult gij mensen vangen.” Toen brachten zij de boten aan wal, verlieten alles en volgden Hem. (Lc. 5, 10-11). Hiermee nam de stichting van de Kerk een aanvang. In dit schamel begin zag de Heer alles wat komen zou. Deze enkele mannen, ongeletterd en onbemiddeld, zonder eigen ideeën en zonder kennis van de wereld, zouden Zijn werk vestigen dat de eeuwen en de landen moest vervullen. En Petrus, een eenvoudige visser, werd het fundament dat de Wereldkerk zou dragen. Onze Heer wist dit, maar op dat ogenblik was er niets dat menselijkerwijze zulk een verwachting kon rechtvaardigen. Niets was er dan de lichte aanduiding van iets hogers, vervat in de edelmoedigheid waarmee zij alles verlieten. Zij vroegen niets meer, maar lieten alles achter.

Aan het begin van hun apostolisch leven stond dus een daad van grote edelmoedigheid: zich losrukken van dierbare en schijnbaar noodzakelijke dingen om zich toe te wijden aan de persoon van Christus. Wat een offer! Wie alles verlaat wat hij heeft brengt een groot offer, ook al bezit hij weinig. Elke christen, iedereen van ons, naar de mate van zijn roeping en genade, moet zich het woord van Jezus herinneren als ook tot hem gesproken: Gij zult mensen vangen. De plicht van het apostolaat heeft Christus aan Zijn Kerk als geheel opgelegd. Hij geldt op de eerste plaats voor de bisschoppen en de priesters. Maar alle leden van de Kerk zijn, ieder op zijn eigen wijze, geroepen tot zielenijver en min of meer tot onmiddellijke deelname aan het apostolaat. Op een bepaalde manier moeten wij allen mensenvissers worden. Ieder mens is een missionaris. Het geloof dat wij eens hebben ontvangen moet ook aan anderen gebracht worden. Misschien geldt dat nog meer in de huidige wereld, waar zo veel mensen naast ons leven zonder God te kennen. En het gaat er niet om in de straten te lopen en over God te vertellen -- al zou dat misschien best kunnen helpen -- maar het gaat vooral over de duidelijkheid van ons eigen geloof. Deze duidelijkheid is niets anders dan het gaan staan achter alles wat de Kerk ons leert en dat alles ook daadwerkelijk te beleven. Dus het is niets anders dan het geloof ernstig nemen in het leven.

Vele mensen zeggen tegenwoordig: "Ik ben katholiek opgevoed, maar..." of: "Ik ben gedoopt, maar ik heb niets meer met de Kerk te maken." Uiteindelijk laten velen zich uit de Kerk uitschrijven, alsof zij slechts een institutie of stichting is. Zulke mensen hebben niet alleen hun eigen roeping tot Gods kindschap niet verstaan, maar evenmin hun betekenis voor de uitbreiding van de Kerk in de wereld. Wij zijn ooit lid geworden van het mystieke Lichaam van Christus, en wij zijn allen verantwoordelijk voor de groei van dit Lichaam. Hoe moeten wij dat doen? Wat vraagt Christus van ons als Hij zegt: gij zult mensen vangen? Dan vraagt Hij van ons om gebed en om het voorbeeld van een echt diep christelijk leven. De Kerk heeft in haar apostolaat ons gebed nodig. Wij moeten niet alleen bidden om zelf het geloof te bewaren, maar ook voor hen die Christus nog niet hebben ontvangen. En het maakt niet uit of deze mensen het geloof hebben verloren of dat zij daarover helemaal nooit iets hebben gehoord. Dit gebed heeft de missionaris in verre landen nodig, maar ook elke priester die in onze parochies werkt. Wij moeten onophoudelijk en vurig bidden, ook als het moeilijk is en wij soms geen vruchten van ons gebed kunnen zien. Vergeten wij niet dat Gods wegen niet die van de mensen zijn, en dat God wonderen kan bewerken op een meest onverwacht moment. De apostelen in het Evangelie van vandaag konden de hele nacht niets vangen, maar op een woord van Christus raakten de netten vol.

En ons eigen voorbeeld. Wij moeten aan andere mensen laten zien dat het geloof ons leven verandert. Dat wij denken en spreken en leven volgens dat wat wij geloven. Onze woorden over God kunnen veel leren, maar wat trekt is het voorbeeld. Voorbeeld van een integraal geloof dat in mijn eigen leven bepaalt wat ik denk, zeg en doe, maar dat ook invloed heeft op de omgeving waarin ik leef. Daarom als wij ons echte christenen willen noemen, moeten wij daadwerkelijk gaan staan achter alles wat God ons door Zijn Kerk leert. Niemand mag voor zichzelf uitkiezen wat hij of zij wil geloven of aanvaarden. En niemand mag, als katholiek, zijn geloof scheiden van zijn maatschappelijk leven. Wij moeten duidelijk zijn overal waar wij zijn. Dat is ook een akte van naastenliefde om de anderen niet in verwarring te brengen. Te veel mensen blijven ver van de Kerk op grond van het slechte voorbeeld van ons, christenen.

13 juni 2024

Sint-Nicolaasacademie op zaterdag 15 juni 2024 om 13.00 uur

Pieter-Jan van Giersbergen MA is junior-conservator van Museum Ons' Lieve Heer op Solder te Amsterdam. Op zaterdag 15 juni verzorgt hij de laatste lezing in de voorjaarsreeks 'Aan de vruchten herkent men de boom'.
Hij zal vertellen over de Amsterdamse katholieke schuilkerken en de uitdagingen bij het beheer van dit erfgoed. Heeft het religieuze ergoed dat onze voorouders hebben verzameld nog betekenis voor een breed publiek? De toegangsprijs voor de lezing bedraagt € 7,50.

Zie: De website van de academie.

10 juni 2024

10 juni: Heilige Margarita, koningin van Schotland, weduwe

Margareta was de dochter van de Engelse koning Edward Atheling en de Hongaarse prinses Agatha. Zij werd in 1046 in Hongarije geboren, doordat haar ouders door de Noormannen verdreven waren. Onder haar grootvader, de latere heilige koning Edward de Belijder, verhuisde de koninklijke familie weer naar Engeland. Daar leefde ze in betrekkelijke rust tot 1066, toen Edward de Slag bij Hastings verloor. Toen moest de koninklijke familie weer vluchten.

Nu belandde Margareta in Schotland, en maakte daar kennis met de rauwe vorst, Malcolm III. Deze raakte volkomen vertederd van de jonge prinses. We horen van dat moment niets meer over de vrouw met wie hij tot dat moment getrouwd was. Margareta nam volledig bezit van zijn leven: "Hij kwam steeds prompt tegemoet aan al haar wensen en verstandige adviezen; wat haar niet aanstond, stond hem niet aan; waar zij van hield, daar hield hij ook van, puur uit liefde voor haar." Aldus haar biechtvader Prior Turgot van Durham. Vanaf dat ogenblik was het dus uit met het platbranden van kerken en kloosters, daar was Malcolm namelijk mee bezig op het moment dat hij zijn jonge bruid leerde kennen. Zij was het liefste een klooster ingegaan, maar nu ze eenmaal op deze plek zat, zorgde ze ervoor dat er nieuwe kerken werden gebouwd, kloosters gesticht en scholen opgericht. Zij was een royaal weldoenster voor de armen. En zij droeg persoonlijk zorg voor de christelijke opvoeding van haar kinderen, daarin bijgestaan door haar geestelijke leidsmannen, de reeds genoemde Turgot en Lanfranc, aartsbisschop van Canterbury.

Tot haar belangrijkste stichting behoort het klooster van Dunfermline, de plaats waar zij als vluchteling landde en waar Malcolm toen juist de kerk had verwoest. Voor zichzelf richtte zij in haar koninklijk verblijf een soort kloostercel in. Deze is bij opgravingswerkzaamheden teruggevonden. Daar moet zij vol overgave geschreven hebben aan haar persoonlijke Evangelieboek; het wordt tot op de dag van vandaag bewaard in de Bodleian-bibliotheek te Oxford.

Zij stierf op het moment dat een van haar zoons, Edgar, haar het verschrikkelijke nieuws kwam melden dat haar man en haar oudste zoon waren omgekomen in een van de vele slagen die zij te leveren hadden.

Haar reliekschrijn werd opgesteld in 'haar' kloosterkerk te Dunfermline. Er begonnen wonderen te geschieden; men zag een licht dwalen rond haar grafmonument; soms waren het vonken. Men meende dat de heilige op deze manier te kennen gaf dat ze graag als heilige vereerd wilde worden. Paus Innocentius IV verklaarde haar in 1251 heilig. Haar schrijn werd voorwerp van grote verering.

Tijdens de Reformatie (halverwege de 16e eeuw) wist de laatste abt van Dunfermline haar stoffelijke resten in veiligheid te brengen. Ze werden naar Frankrijk gesmokkeld, maar daar gingen ze verloren tijdens de Franse Revolutie (1789-1792).
De plaats waar Margareta in Schotland aan land kwam, staat nog steeds bekend als St-Margaret's Hope. Lange tijd bezat het kasteel van Edinborough een St- Margaret's Tower en -Gate. Aan de voet van de rots is er nog steeds een bron naar haar genoemd. Volgens de overlevering zou zij die hebben doen ontspringen bij haar aankomst in Schotland.

Zij is patrones van Schotland. Zij wordt afgebeeld in koninklijke kledij, vaak met een kroon aan haar voeten; soms ook in kloosterkleding met armen en zieken om zich heen. In Londen is er een (neo-)gotische Margaretakerk, gelegen vlak achter de parlementsgebouwen.

9 juni 2024

Junimaand - Heilig-Hartmaand: Cor arca legem



Latijn

Cor, arca legem continens
Non servitutis veteris,
Sed gratiae, sed veniae,
Sed et misericordiae.

Cor, Sanctuarium novi
Intemeratum foederis,
Templum vetusto sanctius,
Velumque scisso utilius.

Te vulneratum caritas
Ictu patenti voluit;
Amoris invisibilis
Ut veneremur vulnera.

Hoc sub amoris symbolo
Passus cruenta, et mystica,
Utrumque sacrificium
Christus Sacerdos obtulit.

Iesu, tibi sit gloria,
Qui corde fundis gratiam,
Cum Patre et almo Spiritu,
In sempiterna saecula. Amen.
Nederlands

O Hart, Gij ark die de Wet bevat,
niet van de oude dienstbaarheid,
maar van genade, toegeeflijkheid,
en van barmhartigheid.

O Hart, Gij vlekkeloos heiligdom
van het nieuwe verbond,
Gij tempel, heiliger dan de oude,
en sluier, gunstiger dan die van weleer.

Liefde wilde dat U gewond raakte;
door de speerstoot geopend,
opdat we de wonden
van een onzichtbare liefde zouden vereren.

Onder dit symbool van liefde,
na bloedige en mystieke kwellingen
te hebben ondergaan,
die geofferd werden door Christus, de Priester.

O Jezus, aan U zij de heerlijkheid,
die genade uitstort van Uw hart,
met de Vader en de liefdevolle Geest
tot in de eeuwigheid. Amen.

Derde zondag na Pinksteren

De barmhartige Christus door Juan Martinez Montanes (1603)

Epistel
Petr. 5, 6-11
Veelgeliefden, buigt u nederig onder de machtige hand van God; dan zal Hij u verheffen op de dag van de bezoeking. Werpt al uw bezorgdheid op Hem; want Hij draagt zorg voor u. Weest op uw hoede, en blijft waakzaam; want uw vijand, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, en zoekt, wie hij kan verslinden; weerstaat hem door de kracht van uw geloof, en bedenkt, dat uw christenbroeders over de gehele wereld hetzelfde lijden treft. Maar de God van alle genade, die ons heeft geroepen tot Zijn eeuwige glorie in Christus Jezus, Hij zal ons na een weinig lijden tot volmaaktheid brengen, ons versterken en bevestigen. Aan Hem de glorie en de opperheerschappij in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Evangelie
Lc. 15, 1-10
In die tijd kwamen de tollenaars en de zondaars tot Jezus, om naar Hem te luisteren. Maar de farizeën en schriftgeleerden morden en zeiden: Deze man ontvangt zondaars en eet met hen! Doch Hij hield hun de volgende gelijkenis voor: Wie van u, die honderd schapen heeft, en er één van verliest, laat niet de negenennegentig in de woestijn achter, om het verlorene te zoeken, tot hij het vindt? En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders, en thuisgekomen roept hij vrienden en buren bijeen en zegt hun: Verheugt u met mij, want ik heb mijn schaap teruggevonden, dat verloren was! Ik zeg u: zó zal er meer vreugde zijn in de hemel over één zondaar, die zich bekeert, dan over negenennegentig rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben! Of welke vrouw, die tien drachmen bezit, en er één drachme van verliest, zal niet de lamp aansteken, en het huis uitvegen, en zorgvuldig zoeken, tot zij ze vindt? En als zij ze gevonden heeft, roept zij vriendinnen en buren bijeen en zegt: Verheugt u met mij; want ik heb de drachme teruggevonden, die ik verloren had! Zó - zeg Ik u - zal er vreugde zijn bij de engelen Gods over één zondaar, die zich bekeert!

Overweging
In het epistel van vandaag spoort Sint Petrus ons aan tot geduld en tot vertrouwen. “Vernedert u dus onder Gods machtige Hand”, zegt hij, “opdat Hij u te Zijner tijd moge verheffen.” Verheven zullen wij worden in Jezus Christus, dus werpen wij al onze bekommernis op Hem, want Hij draagt zorg voor ons. Zien wij toch naar Christus en dragen wij aan Hem alles op, en zijn wij geduldig bij het dragen van ons eigen kruis.

Het lijden is, net zoals een bekoring, een gelegenheid tot overwinning of tot nederlaag. Een reden te meer om in gebed en in de eenzaamheid met God de kracht te zoeken tot aanvaarding van hetgeen waaraan wij toch niet kunnen ontsnappen: het lijden in ons aardse bestaan. Niet het lijden kunnen wij weghalen, maar de manier waarop wij daarmee omgaan. Wij kunnen het lijden vruchtbaar maken doordat wij daarin een gemeenschap met Jezus zoeken, doordat wij het lijden dragen in liefde, uit dankbaarheid voor onze verlossing. Wij kunnen deze vruchtbare realiteit ook afwijzen en bitterheid over ons aardse bestaan opwekken. Deze laatste keuze geeft geen toegang tot Gods levengevende gemeenschap, het eeuwig leven, maar verlokt de mens tot compensatie van het lijden door allerlei plezierzucht, en maakt hem blind voor het hogere doel van het menselijk leven. Dat doel is om reeds tijdens het aardse leven de gemeenschap met God te zoeken en om dit huidige leven te heiligen met de genade die God geeft door het leven in de Kerk, het Lichaam van Christus. Dit lichaam opent voor ons een oneindige geestelijke rijkdom en werkelijkheid.

Want verenigd in het mystieke lichaam brengen wij een gezamenlijk offer, dat allen ten goede komt. Ons lijden, geheiligd door de verheven vriendschap met Christus, helpt om hen te heiligen, die nog niet geloven, en om hen die in het lijden geen zin zien tot Christus en tot God te voeren. Op deze wijze wordt al het lijden dat ons ongevraagd overkomt een uitmuntend apostolaat. Dit is de wonderbare uitwerking van onze eenheid met Christus Die Zelf voor alle tijden en voor alle mensen heeft geleden. Hij vraagt van ons dat wij ons lijden met geduld en met liefde dragen, want de vrucht van het lijden is de verlossing.

1 juni 2024

Van de pastoor: De devotie tot het Heilig Hart helpt ons om nederig te blijven vertrouwen op Gods oneindige barmhartigheid en op Zijn bijstand in dit aardse leven

Beminde gelovigen,

De zomer staat weer voor de deur. Het lijkt alsof de tijd, uren, dagen en jaren aan ons voorbij vliegen. Dat is ook zo: de tijd en ons leven hier op aarde zijn van voorbijgaande aard. Daarom moeten wij er regelmatig over nadenken hoe wij door het leven gaan, waarvoor wij onze tijd gebruiken en welke doelen wij nastreven. Zijn dat alleen de zichtbare doelen of hebben wij ook het oog gericht op de eeuwige goederen? Laten wij niet vergeten dat onze levenswijze hier op aarde onze eeuwigheid bepaalt.

Laten wij de tijd die ons gegeven wordt dus goed gebruiken om onze eeuwige bestemming te kunnen bereiken. De maand juni is in het bijzonder toegewijd aan het Heilig Hart van Jezus. De devotie tot het Heilig Hart helpt ons om nederig te blijven vertrouwen op Gods oneindige barmhartigheid en op Zijn bijstand gedurende dit aardse leven.

Ik wil u vragen om uw devotie tot het Heilig Hart op te dragen voor onze priesterbroederschap, omdat zij in de maand juli gedurende drie weken haar generaal kapittel zal houden. Bidt dat wij goede en nederige priesters mogen blijven, en dat het werk van de broederschap tot eer en glorie van God mag blijven groeien. Tijdens het generaal kapittel zullen de oversten binnen de broederschap worden gekozen of herkozen, en de regenten van de seminaries en de districtsoversten worden benoemd.

Het begin van de vakantietijd zullen wij gebruiken om op zondag 23 juni, na de Hoogmis, een gezellig zomerfeest te houden op het kerkplein, met een zomerse veiling van goederen, en een hapje en een drankje voor jong en oud.

Ik wens u een mooie zomerperiode toe.

Met mijn priesterlijke zegen,
Pater M. Kromann Knudsen FSSP, pastoor

1 juni: Heilige Angela de Merici, maagd

"Wanorde in de samenleving is een gevolg van wanorde in de familie."
H. Angela de Merici