4 december 2011

Preek voor de tweede zondag van de Advent

De wortel van Jesse.

Epistel
Rom. 15, 4-13
Broeders, alles wat er geschreven staat, werd geschreven om ons te onderrichten; opdat wij door het geduld en de vertroosting, die in de Schriften te vinden zijn, zouden versterkt worden in Godsvertrouwen. God, van Wie het geduld en de vertroosting komen, geve u, dat gij eensgezind zijt onder elkander, naar de geest van Jezus Christus; om zo eendrachtig en eenstemmig God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, te verheerlijken. Daarom, neemt elkander op, zoals Christus u heeft opgenomen ter ere Gods. Ik bedoel, dat Christus Jezus dienaar der besnedenen is geworden omwille van Gods waarachtigheid, om de beloften aan de vaderen gegeven in vervulling te doen gaan; maar ook, dat de heidenen God zijn gaan prijzen om Zijn barmhartigheid. Zo toch staat er geschreven: Daarom zal ik U loven onder de heidenen, o Heer, en Uw Naam lofzingen. En verder heet het: Verblijdt u, heidenen samen met Zijn volk. En elders: Gij heidenen, looft allen de Heer; prijst Hem, alle volkeren. En dan zegt Isaias nog: Komen zal de spruit van Jesse, Hij, Die zal opstaan om over de heidenen te heersen; op Hem zullen de heidenen hun hoop vestigen. God nu, op Wie onze hoop gericht is, vervulle u met alle vreugde en vrede door het bezit van het geloof, opdat uw hoop overvloedig moge toenemen door de kracht van de Heilige Geest.

Evangelie
Mt. 11, 2-10
In die tijd, toen Johannes in de gevangenis hoorde van de werken van Christus, zond hij twee van zijn leerlingen om Hem te vragen: “Zijt Gij het, die komen moet of hebben wij een ander te verwachten?” Jezus gaf hun ten antwoord: "Gaat aan Johannes berichten, wat gij gehoord en gezien hebt. Blinden zien, kreupelen lopen, melaatsen worden gereinigd, doven horen, doden verrijzen, en aan armen wordt het Evangelie verkondigd. Zalig is hij, die geen aanstoot neemt aan Mij”. Toen zij weggingen, begon Jezus tot het volk te spreken over Johannes: “Wat zijt gij in de woestijn gaan zien? Een riet dat door de wind wordt heen en weer bewogen? Maar wat zijt gij dan gaan zien? Een mens in zachte kleren? Zie, mensen met zachte kleren zijn te vinden in de paleizen van de koningen. Maar wat zijt gij er dan gaan zien? Een profeet? Ja, zeg Ik u, zelfs meer dan een profeet. Want hij is het, van wie geschreven staat: Zie, Ik zend mijn gezant voor U uit, om vóór U de weg te bereiden."

Preek
Om ons met meer hoop en vertrouwen te doen uitzien naar de komst van de Heer, herinnert de Kerk ons vandaag in het epistel aan de getuigenis van de profeten, die deze komst hebben aangekondigd en voorspeld tot heil van niet alleen de joden, maar van alle volkeren.

De voorspellers van dit heil, die ons in deze Adventsweken door de Kerk voor ogen worden gesteld, zoals de profeet Jesaja en de boetgezant Johannes, zijn de gestalten van de zeer geduldige en sterk hopende zielen van het oude verbond, die bijna allen zijn gestorven zonder het heil met het menselijk oog te hebben aanschouwd, maar die niet wankelden in hun rotsvast vertrouwen op God. Onder hen neemt Maria, de gezegende Maagd en Moeder Gods, de eerste plaats in. De moederlijke verwachting van de geboorte van haar Kind verdubbelde het verlangen naar de Heiland van de wereld.

Zo moet in deze tijd ook de houding van onze ziel zijn; vervuld van hoop en verlangen, smachtend uitziend naar de komst van de Heer, naar de komst van Zijn genade, naar de komst van Zijn koninkrijk op aarde in onze ziel door de genademiddelen van de Kerk, en naar de uiteindelijke en definitieve openbaring van dit koninkrijk bij de verschijning van Jezus als de wereldrechter aan het einde van de tijden.

Beminde gelovigen, voor ons persoonlijk komt de Heer in ons sterven. Eerst in de hemel is God voor ons gekomen, wanneer de Bruidegom de trouw wachtende ziel in Zijn eeuwige feestzaal heeft binnengevoerd. Dat betekent dat ons hele leven op aarde Adventstijd is, een geduldig en liefdevol wachten. Het leven is dus een wachten op de komst van God, onze rechter en verlosser. Heffen wij onze ogen omhoog naar God, want zie, uw verlossing is nabij.

Maar zijn wij wel voldoende doordrongen van deze realiteit van het menselijk leven? Dat het slechts een afwachten is? Dat het maar een voorbereiding is, iets voorlopigs? Het is onze grote fout dat wij ons niet ernstig genoeg bewust zijn van dit eigenlijke wezen van ons leven als voorbijsnellende voorbereiding. Wij hopen niet echt en wij verlangen niet werkelijk, omdat wij niet ontberen, omdat wij de naaktheid van de ziel niet ervaren. Wij vinden het zo wel goed, want wij gaan op in het aardse en in onszelf. Onze geest is gevangen in duizenden kleine dingen, zorgen, verlangens, genietingen, eerzucht en zelfzucht.

Om Christus als verlosser te ontmoeten moeten wij de aardse dingen verachten en de hemelse beminnen. Pas als wij de leegte van de aardse zaken ervaren en de woestijn die in ons en om ons is, dan kan het verlangen naar hogere dingen ontstaan: het werkelijke verlangen naar God, Die ook voor ons zal komen. Amen.