18 december 2011

Preek voor de vierde zondag van de Advent

De prediking van H. Johannes de Doper.

Epistel
1 Kor. 4, 1-5
Broeders, de mensen moeten ons zó beschouwen, dat wij dienaars zijn van Christus en beheerders van Gods geheimen. Welnu, van beheerders wordt verlangd, dat men trouw bevonden wordt. Maar ik voor mij hecht er niet de minste waarde aan, dat ik door u beoordeeld wordt of door een menselijke rechter. Ja, ook zelf beoordeel ik mij niet; want al ben ik mij ook van niets bewust, daardoor ben ik toch niet gerechtvaardigd. Immers het is de Heer, Die oordeelt over mij. Daarom, oordeelt niet vóór de tijd, vóórdat de Heer komt; want Hij zal aan het licht brengen, wat in duisternis verborgen is, en openbaar maken, wat er in de harten omgaat; en dan zal een ieder zijn lof ontvangen van God.

Evangelie
Lucas 1, 3-6
In het vijftiende regeringsjaar van keizer Tiberius, - toen Pontius Pilatus landvoogd was van Galilea, zijn broeder Philippus viervorst van Iturea en het gewest Trachonitis, en Lysanias viervorst van Abilene, - onder de hogepriesters Annas en Caiphas, kwam het Woord des Heren tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn. En hij trad op in geheel de Jordaanstreek, en preekte een doopsel van boetvaardigheid tot vergiffenis van zonden: zoals er geschreven staat in het boek der voorspellingen van de profeet Isaias: "De stem van een roepende in de woestijn: Bereidt de weg des Heren, maakt Zijn paden recht. Elke kloof moet worden gedempt, iedere berg en heuvel worden geslecht. De kronkelpaden moeten recht, de oneffen wegen effen worden. En alle vlees zal het heil van God aanschouwen."

Preek
Als wij het Kerstfeest waardig en vruchtbaar willen vieren, dan moeten wij onszelf in het licht van God trachten te oordelen. “indien wij onszelf naar waarheid beoordelen, zouden wij niet onder het oordeel Gods komen.”

De laatste zondag van de Advent grijpt terug naar de eerste. In het epistel stelt de Kerk ons wederom Christus’ komst ten oordeel voor ogen als de goddelijke voltooiing van Zijn komst in nederigheid, die wij over enkele dagen vieren. “Wel ben ik mij niets bewust”, schrijft de apostel Paulus, “maar daarmee ben ik nog niet gerechtvaardigd.” Het is de Heer Die mij werkelijk beoordeelt, en niemand anders dan Hij is goed. Anders gezegd: Als wij niet in de rechtvaardigheid en heiligheid van Christus worden herboren, dan zouden wij voor het goddelijk oordeel geen stand houden, want zonder de goddelijke genade is de mens hulpeloos verloren en dood.

Zal een dergelijke onbarmhartige kritiek ons niet de moed ontnemen? Ik geloof dat zij ons op lange termijn juist voor moedeloosheid kan bewaren. Wanneer wij werkelijk weten en erkennen dat uit onszelf geen enkele, ook niet de minste, positieve geschiktheid voor het eeuwig heil voortkomt, dan zullen wij in deze leegheid de zuiverheid en de nuchterheid vinden die nodig zijn voor Gods komst in onze ziel. Deze vorm van zelfverloochening is waarheid. Zij bevestigt ons in onze eigen werkelijkheid en zal ons uiteindelijk genezen van het uitzichtloze kijken naar onszelf en de ogen van onze geest vertrouwensvol wenden naar het Kind van Wie ons heil komt, alleen en volledig van Hem. Dat wij ons dit bewust worden is de eerste noodzakelijkheid om Christus dichtbij te zijn en Hem in een geest van aanbidding te benaderen.

Beminde gelovigen, Jezus verlost ons van de zonde die als een tiran de wereld buiten de Kerk beheerst. Hij geneest ons van de diepe wonden die de zonde ons heeft toegebracht. Hij is de waarheid, de openbaring van de werkelijkheid van God en van de werkelijkheid van de mens. “Ik ben het Licht van de wereld. Wie Mij volgt, zal nimmer in duisternis wandelen, maar hij zal het licht van het leven hebben.” Pas door het vleesgeworden Woord kunnen mens en wereld hun eigen duisternis kennen en erkennen. Daardoor kan de mens zich omkeren naar het Licht en zodoende niet langer toebehoren aan de wereld, maar binnentreden in de heilige Kerk als nieuw geschapene in Christus. Wij verlaten door Christus het oude rijk van de zonde, dat de wereld is, en treden binnen in Zijn rijk, de heilige Kerk. Versierd met de heiligmakende genade en verder geheiligd door de andere sacramenten tijdens ons leven, behoren wij toe aan Zijn uitverkoren volk. Als wij aan Hem onderdanig blijven, dan zal Zijn komst in heerlijkheid, die wordt voorbereid door Zijn komst in de genade, de vervulling zijn van Zijn eerste komst in nederigheid. Amen.