5 mei 2024

Vijfde zondag na Pasen

De Verrijzenis, omgeven door de vier evangelisten.

Epistel
Jac. 1, 22-27
Veelgeliefden, gij moet het woord volbrengen en niet alleen aanhoren; want dan zoudt gij uzelf misleiden. Want iemand, die het woord aanhoort, maar niet volbrengt, is te vergelijken met een man, die zijn eigen gelaat in de spiegel ziet; immers hij ziet zichzelf en gaat heen, en aanstonds is hij weer vergeten, hoe hij er uitzag. Maar wie het oog gericht houdt op de volmaakte wet van de vrijheid, en zich daaraan houdt - wie dus niet alleen luistert en weer vergeet, maar de daad volbrengt - hij zal door dat volbrengen zalig zijn. Maar als iemand soms meent, dat hij godsdienstig is, terwijl hij zijn tong niet in bedwang houdt, en zo zichzelf misleidt, diens godsdienstigheid is zonder waarde. Reine en vlekkeloze godsdienstigheid in het oog van God de Vader is dit: Wezen en weduwen te ondersteunen in hun nood, en zichzelf onbesmet te bewaren voor deze wereld.

Evangelie
Joh. 16, 23-30
In die tijd zei Jezus tot Zijn leerlingen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: al wat gij de Vader in Mijn Naam zult vragen, zal Hij u geven. Tot nu toe hebt gij nog niets in Mijn Naam gevraagd; vraagt en gij zult verkrijgen, opdat uw vreugde volkomen zij. Over al deze dingen heb Ik in beelden tot u gesproken; het uur komt, dat Ik niet meer in beelden tot u zal spreken, maar u in duidelijke taal over de Vader mededelingen zal doen. Op die dag zult gij in Mijn Naam bidden; en Ik zeg u niet, dat Ik de Vader voor u zal vragen; want de Vader Zélf heeft u lief, omdat gij Mij liefhebt en omdat gij gelooft, dat Ik van God ben uitgegaan. Ik ben van de Vader uitgegaan en in de wereld gekomen; weer verlaat Ik de wereld en ga heen naar de Vader. Zijn leerlingen zeiden Hem: Zie, nu spreekt Gij duidelijke taal, zonder enige beeldspraak te gebruiken. Nu zien wij, dat Gij alles weet en dat het niet nodig is, dat iemand U ondervraagt; daarom geloven wij, dat Gij van God zijt uitgegaan.

Overweging
De Paastijd is bijna voorbij. Elke zondag en elke dag in deze liturgische tijd zong de Kerk in de Paasprefatie de volgende woorden: “Die onze dood door Zijn sterven heeft vernietigd en ons leven door Zijn verrijzenis heeft hersteld.” Met deze woorden belijden wij dat er in de dood en verrijzenis van onze goddelijke Verlosser ook met onze dood een verandering heeft plaatsgevonden. Het is niets anders dan dat wat wij in het Credo bidden: Ik verwacht de verrijzenis der doden en het eeuwige leven.

Als wij ons afvragen wat de dood is van de mens, losgemaakt van Christus’ dood en verrijzenis, dan luidt het eenvoudigste antwoord: de dood is een einde. Wat tevoren levend was, zich roerde en bewoog, wat werkte, wat liefhad en lachte, ligt daar nu koud en stijf, klaar om te vervallen en teniet te gaan. Buiten het christendom weet niemand wat er dan vervalt en in het niets oplost. Is het de gehele mens, is het alleen zijn lichaam? Als het de gehele mens is, dan is op het moment van de dood een ding zeker: de totale zinloosheid van het leven. Het maakt niet uit of iemand heeft geleefd of niet. De dood is een einde.

De Kerk, trouw aan het getuigenis en de boodschap van de apostelen, leert iets anders over het leven en de dood. Christus is uit de doden verrezen. De Zoon van God heeft door Zijn eigen dood de dood vernietigd. Hij was de eerste mens, Die wel als ieder ander mens de dood inging, maar Die niet in de dood bleef steken. En het leven dat Hij veroverde is ook voor ons. Hij heeft ons van de dood bevrijd en daarom zullen ook wij niet in de dood blijven steken. Dat is de leer die de Kerk aan elke mens verkondigt. Dat is wat God geopenbaard heeft. Wij moeten het geloven, ook als het in deze moderne wereld moeilijk wordt. Het ongeloof is zo aanstekelijk en zo verbreid. De geest van de wereld trekt zo veel aan ons en verlokt ons om de ware verlossing al in deze wereld te zoeken, om onvoorwaardelijk te geloven in de mens en in zijn ontplooiing. Of om dit leven maximaal te gebruiken voor plezier omdat wij slechts één keer mogen leven.

Hoewel de Paastijd bijna voorbij is mogen wij de bevrijdende heilsboodschap van dit feest niet vergeten. Wij zijn geroepen om met Christus te leven. Maar om met Hem te kunnen leven moeten wij eerst aan de zonde sterven. En dit sterven en tegelijk herleven door de genade moet zich van dag tot dag verdiepen en voortzetten en heel ons christelijk leven bepalen tot onze laatste ademtocht toe. Vandaag zouden wij aan de zonde, de begeerte van het vlees en het verlangen naar levensvervulling in dit aardse bestaan, meer afgestorven moeten zijn dan op de dag van ons doopsel. Vandaag zouden de hemelse verlangens naar een vervulling uit de levensbronnen van Christus in ons sterker geworden moeten zijn dan gisteren. Wij moeten vaak tot deze grondwaarheid van ons geloof terugkeren – wij zijn tot het eeuwige leven met God geroepen. Ons bestaan hier op aarde is maar een korte tijd, waarna er een ander leven zal beginnen. Maar van deze korte tijd hangt onze eeuwigheid af. Als ik mij nu in mijn volle bewustzijn aan God overgeef, dan kan ik in volledige rust de eeuwigheid verwachten.

De grote heilsgaven zijn voor ons tegelijkertijd ook opgaven. Als wij nu niet vastbesloten zijn deze opnieuw aan te pakken, dan begrijpen wij de zin van heel ons leven niet. Met Christus sterven om met Hem te verrijzen tot het eeuwige leven, dat is een taak die alle dagen van ons leven moet vervullen. Het moet heel concreet worden, daar waar wij leven. Onze roeping moet op deze manier zichtbaar worden. Door onze daden, door het voorbeeld dat wij aan anderen geven. Zo vermaant ons ook de apostel Jacobus in zijn brief: “Gij moet het woord volbrengen en niet alleen aanhoren”. Een duidelijke en krachtige vermaning.