11 maart 2012

Preek voor de derde zondag van de Vasten

Epistel
Ef. 5, 1-9
Broeders, weest navolgers van God, als Zijn veelgeliefde kinderen; en leeft in liefde, zoals ook Christus ons heeft liefgehad en Zichzelf voor ons heeft overgeleverd als een gave en een offer van welriekende geur voor God. Ontucht echter en onreinheid of hebzucht mag onder u zelfs niet genoemd worden, zoals het heiligen past; evenmin iets oneerbaars, onbehoorlijke scherts of dubbelzinnige taal, die niet te pas komt; maar veeleer gebeden van dankzegging. Want weet en beseft het wel: niemand, die zich overgeeft aan onkuisheid of onreinheid of aan hebzucht – wat afgodendienst is – zal een erfdeel ontvangen in het rijk van Christus en van God. Laat niemand u misleiden met ijdel gepraat; want om zulke dingen komt Gods toorn over de weerspannige mensen. Daarom moet gij met hen niet meedoen. Want vroeger waart gij duisternis; maar nu zijt gij licht, in de Heer. Gedraagt u dus als kinderen van het licht. De vrucht namelijk van het licht bestaat in louter goedheid en rechtvaardigheid en waarheid.


Evangelie
Lc. 11, 14-28
In die tijd dreef Jezus een duivel uit, die stom was. En toen Hij de duivel uitgedreven had, begon de stomme te spreken, en de menigte stond verbaasd. Maar sommigen onder hen zeiden: Door Beëlzebub, de vorst der duivels, drijft Hij de duivels uit! En anderen, die Hem op de proef wilden stellen, verlangden van Hem een teken uit de hemel. Maar Hij kende hun gedachten, en zei tot hen: Ieder rijk, dat innerlijk verdeeld is, zal ten gronde gaan, en het ene huis zal op het andere vallen. Wanneer dus ook de Satan innerlijk verdeeld is, hoe zal zijn rijk dan kunnen standhouden? Gij zegt immers dat Ik door Beëlzebub de duivels uitdrijf. Maar als Ik door Beëlzebub de duivels uitdrijf, door wie drijven uw zonen ze dan uit? Daarom zullen zij uw rechters zijn. Doch als Ik door de vinger Gods de duivels uitdrijf, dan is inderdaad het rijk van God onder u gekomen! Zolang een sterke man in volle wapenrusting zijn erf bewaakt, is geheel zijn bezit in veiligheid. Maar als er iemand komt, die sterker is dan hij, en hem overmeestert, dan ontneemt hij hem al zijn wapens, waarop hij vertrouwde, en verdeelt zijn buit. Wie niet mét Mij is, is tégen Mij, en wie niet verzamelt met Mij, verstrooit! Wanneer de onreine geest uit iemand is weggegaan, zwerft hij rond in dorre streken, waar hij zoekt naar rust. En als hij die niet vindt, zegt hij: Ik ga terug naar mijn huis, waar ik ben uitgegaan! En bij zijn komst vindt hij het schoongeveegd en in orde gebracht. Dan gaat hij zeven andere geesten halen, nog bozer dan hijzelf, en zij treden daar binnen, en vestigen er hun verblijf. Zo wordt de laatste toestand van die mens nog erger dan de eerste. En terwijl Hij zo sprak, verhief een vrouw uit de menigte haar stem en riep Hem toe: Welzalig de schoot, die U mocht dragen, en de borst, die U mocht voeden! Maar Hij zei: Ja, waarlijk zalig zij, die het woord Gods aanhoren en het bewaren!

Preek
Dit is de tijd dat onze ogen steeds op de Heer gericht moeten zijn. Het is zeker dat de naar God strevende mens gemakkelijk op de weg van de verlichting terechtkomt, maar het is even zeker dat de meeste christenen op deze weg weinig vorderingen maken en dat slechts weinigen op aarde het einddoel -- de vereniging met God -- bereiken.

De meesten van ons, onder wie ook wij in deze kerk vandaag, schrikken terug voor de offers die God vraagt en stellen zich tevreden met de minimale weg van de gewone zaligheid. Zij gebruiken, om dit in stand te houden, het veiligheidssysteem van de vermijding van de zware zonden. Dat is sowieso goed, maar een goed geestelijk leven bestaat uit meer dan het vermijden van zware zonden uit angst voor de toekomstige straf. Het geestelijk leven is een leven met God en alleen voor God. Ons vasten dient ertoe dat wij deze werkelijkheid met God kunnen bereiken en om nieuwe liefde voor Hem op te wekken.

Wij moeten de moed opbrengen om onze ogen op Hem te fixeren. Als onze ogen altijd op Hem zijn gericht, dan worden wij zozeer verblind door Zijn heerlijkheid en dan wordt onze ziel zodanig bevangen door het verlangen om deel te hebben aan Zijn liefde dat zij niet meer aarzelt het kruis te omhelzen. Wij moeten Hem willen aanzien en onze geest terugbuigen, keer op keer, van het geschapene naar God, dus ons steeds afwenden van het aardse en omkeren naar God.

Wat moeten wij dus concreet doen, beminde gelovigen?

• Onszelf dwingen ingetogen te worden, om rustig en in een voedende stilte bij Hem te verwijlen.
• Wij moeten niet te gauw menen, als wij vurigheid voor God voelen, dat wij het zuivere gebed hebben bereikt, want zo bidt men zelden echt.
• Wij moeten ons steeds laten leiden door de aanwijzingen van de Kerk, en haar vermaningen volgen.
• De nederige ziel, die God zoekt, vermijdt het eigen oordeel over alle zaken die in strijd zijn met de aanwijzingen van de Kerk.
• Wij moeten ons in alles laten leiden, waarbij wij meer op de leider dan op onszelf vertrouwen.

Wanneer deze nederigheid van hart ons bezielt, dan kunnen wij de nodige vooruitgang in het geestelijke streven bereiken. Amen.