19 september 2010

Preek voor de zeventiende zondag na Pinksteren

Epistel
Efesiers 4, 1–6
Broeders, ik, die boeien draag omwille van de Heer, ik bid u, wil toch een leven leiden, dat in overeenstemming is met de roeping, die gij ontvangen hebt. Wilt in alle nederigheid en zachtmoedigheid, met geduld elkander liefdevol verdragen, vol ijver om de eenheid des geestes te bewaren in de band des vredes. Eén lichaam en één geest, zoals gij geroepen werd met één en hetzelfde vooruitzicht van deze roeping. Eén Heer, één geloof, één doopsel. Eén God en Vader van allen, Die boven allen en door alles en in ons allen is; Die gezegend is in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Evangelie
Mattheus 22, 34–46
In die tijd kwamen de Farizeeën bij Jezus, en een van hen, een wetgeleerde, trachtte Hem op de proef te stellen door Hem te vragen: “Meester, wat is het grootste gebod in de Wet?” Jezus antwoordde hem: ”Gij zult de Heer, uw God beminnen uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en geheel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. En het tweede is daaraan gelijk: gij zult uw naaste beminnen als u zelf! Op deze twee geboden berust de gehele Wet en de profeten.” Terwijl nu de Farizeeën bij elkander stonden, stelde Jezus een vraag aan hen: “Wat denkt u van Christus? Van wie is Hij de Zoon?” Zij antwoordden Hem: “Van David.” Hij zeide hun: “Hoe komt het dan, dat David in de Geest Hem ‘Heer’ noemt, als hij zegt: de Heer zeide tot mijn Heer; zit neder aan Mijn rechterhand, tot Ik Uw vijanden neerleg als een voetbank voor Uw voeten. Als nu David Hem ‘Heer’ noemt, hoe is Hij dan zijn Zoon?” En niemand was in staat Hem daarop een antwoord te geven; en van die dag af waagde het ook niemand meer om Hem nog vragen te stellen.

Preek
Op grond van een eeuwig raadsbesluit zijn wij allen persoonlijk door God geroepen. Elke christen is door God geroepen tot een leven in de genade, die wij bezitten vanaf ons doopsel, dat de roeping tot de hemelse glorie in zich sluit. Wij zijn dus geroepen tot een steeds dieper christelijk leven. Mogen wij toch erkennen hoe verheven deze roeping is. Paulus noemt zijn gelovigen “geroepenen, heiligen, uitverkorenen”. In de sleur van het dagelijks leven gaat het volledige besef van deze verheven roeping dikwijls verloren, met ernstige consequenties voor de toestand van onze in het doopsel geheiligde ziel.

De heilige apostel Paulus spreekt bij voorkeur over onze hemelse roeping. Inderdaad, God roept ons vanuit de hemel tot de hemel, ons eigenlijke vaderland en levensdoel waarvoor wij geschapen en bestemd zijn, en die wij alleen kunnen bereiken door het getrouw volgen van onze roeping. Daarom en ondanks alles moet ons leven hier op aarde een hemels leven zijn, en een karakter dragen dat ontstijgt aan de aarde.

Het allermooiste dat hierover gezegd kan worden lezen wij wederom bij de apostel als hij ons in de Paastijd vermaant: “Als gij met Christus verrezen zijt, zoekt dan ook wat hierboven is, waar Christus is, gezeten aan Gods rechterhand. Weest bedacht op wat daarboven is en niet op het aardse, want gij zijt dood en uw leven is met Christus verborgen in God”.

Beminde gelovigen, als wij onze roeping oprecht en ernstig nemen , dan moet deze vermaning ons ter harte gaan en onze wil moet zich verheffen tot een heroïsche overwinning van de gevaren van ons aardse bestaan. Door deze overwinning wordt de vrijheid geschapen die het mogelijk maakt om Gods roeping te beantwoorden met een overgave van ons leven aan Zijn wil. De woorden van het epistel moeten ons daarom als een trompetstoot in de oren klinken: “Leeft uw roeping waardig, leeft op het niveau, op de hoogte van uw roeping”.

Onderzoeken wij dus onszelf, om duidelijkheid te verkrijgen over wat ons leven vervult. Zoek ik meer wat het aardse te bieden heeft, of ben ik conform mijn roeping op zoek en bedacht op het hemelse? Het hemelse wordt bereikt door voortdurend gebed, door verzaking aan egoïstische en onordentelijke neigingen die zijn overgebleven van de gevallen menselijke natuur, en door het oefenen van een heldhaftige naastenliefde.

Beminde gelovigen, het bewustzijn van onze hemelse roeping mag geen hooghartige geslotenheid met zich meebrengen. De geroepenen en uitverkorenen van Jezus Christus staan open voor hun medemensen, allereerst voor hun mede-christenen. Maar deze betrekkingen tot de naaste krijgen door onze hemelse roeping een ander karakter. Deze betrekkingen moeten delen in de hemelse aard van onze roeping, en niet langer gebaseerd zijn op louter natuurlijke gronden en motieven. Zij moeten verheven zijn door de christelijke liefde die Jezus Christus ziet en zoekt in de naaste, en die deze naaste wil brengen tot God, het enig Heil voor ons mensen.

Geef ons, o heilige Moeder van God, door uw milde voorspraak, dat wij steeds meer gelijken op uw Zoon, doordat wij hier op aarde een hemels leven leiden. Amen.