24 oktober 2010

Preek voor de tweeëntwintigste zondag na Pinksteren

Epistel
Phil. 1, 6-11
Broeders, wij hebben het vaste vertrouwen in de Heer Jezus, dat Hij, Die een goed werk in u begonnen is, het ook tot voltooiing zal brengen tot op de dag van Christus Jezus. Het is toch ook alleszins redelijk, dat ik zo over u allen denk; want het blijft mij steeds in de gedachte, dat gij zowel in mijn gevangenschap als bij de verdediging en bevestiging van het Evangelie allen de deelgenoten waart van mijn blijdschap. God immers is mijn getuige, hoezeer ik naar u allen verlang in de liefde van Jezus Christus. En dit is mijn bede: dat uw liefde meer en meer moge toenemen door kennis en volledig begrip, en gij daardoor tot beter inzicht van het goede moogt komen; opdat gij rein en zonder smet moogt zijn tegen de dag van Christus, rijk beladen met vrucht van gerechtigheid door Jezus Christus tot eer en glorie van God.

Evangelie
Mattheüs 22, 15-21
In die tijd gingen de farizeeën heen en beraadslaagden, hoe zij Jezus met een strikvraag zouden vangen. En zij zonden hun leerlingen op Hem af, samen met de Herodianen, om te vragen: Meester, wij zijn overtuigd, dat Gij oprecht zijt, en de weg Gods naar waarheid leert, en niemand naar de ogen ziet; want Gij kent geen aanzien des persoons. Zeg ons dus: Wat dunkt U: Is het geoorloofd aan de keizer belasting te betalen, of niet? Maar Jezus doorzag hun boos opzet, en zei: Wat tracht gij Mij op de proef te stellen, huichelaars! Laat Mij eens een belastingpenning zien! Zij hielden Hem dan een tienling voor. En Jezus vroeg hun: Van wie is dat beeld en dat opschrift? Zij antwoordden hem: Van de keizer. Toen zei Hij hun: Geeft dan aan de keizer, wat van de keizer, en aan God, wat van God is.

Preek
Het is nuttig nogmaals de woorden van Christus te overwegen, die wij zojuist hebben gehoord: “Geeft aan de keizer wat de keizer en aan God wat God toekomt.” (Mt. 22, 21)

In de tijd van Jezus waren de joden geen heer en meester in hun eigen land. De Romeinen waren de bezettende macht. De Romeinse keizer eiste ook dat de joden aan hem belasting betaalden. Hij zag zichzelf als god en daarom meenden vele joden dat het betalen van belasting aan hem een afgodendienst was. Wij begrijpen dus hoe moeilijk en lastig de vraag voor Jezus was. De vraag was vriendelijk ingeleid, maar de farizeeën zochten ernaar om Jezus in een situatie zonder uitweg te brengen. Loochende Hij de belastingplicht, dan kwam Hij in botsing met de Romeinse autoriteiten. Verklaarde Hij zonder meer dat men de keizer belasting moest betalen, dan was Hij in de ogen van vele vrome joden als Messias ongeloofwaardig. Hoe kon een Messias, die de joden van vreemde onderdrukking moest bevrijden, nu toch aansporen tot financiering van een vreemde overheerser? Of Hij nu ja zou antwoorden of neen, in beide gevallen zou Jezus Zich in het openbaar aan deze kwestie branden. Op een bijzonder wijze manier wist Jezus Zich uit deze strikvraag te redden. Hij laat de munt tonen die de afbeelding en het opschrift van de keizer draagt. Wat van hem komt, moet naar zijn oorsprong terug. Geeft de keizer wat hem toekomt, en aan God wat van God is.

Maar aan God komt alles toe en allereerst de mens zelf en de onvervangbare waarde van zijn innerlijk. Aan de keizer komen alleen geld en diensten toe, dingen die bij het uiterlijk beginnen en daar meestal ook eindigen. Aan God komt alles toe. Lichaam, ziel en wil. Wij ontvingen dat alles van Hem en door Hem wordt het behouden en vermeerderd. Aan Hem moet dat alles teruggegeven worden. Er zijn inderdaad dingen waarvan het aanstonds duidelijk is dat ze alleen aan God toebehoren. Dat is alles wat met de godsdienst te maken heeft, zoals aanbidding, eredienst, gebed, ofwel alles wat samenhangt en rechtstreeks voortvloeit uit de innerlijke overgave die een christen voorbehoudt aan God alleen. Maar deze innerlijke overgave moet naar buiten uitgedrukt worden, moet zichtbaar zijn. Belasting betalen is zeer zichtbaar – er staat minder geld op onze rekening.

Onze innerlijk overgave komt op de meest plechtige wijze tot uitdrukking als wij aan het heilig Misoffer deelnemen. Daar kunnen wij ons met het offer van Christus verenigen en samen met de hele Kerk aan God eer betonen. Dat is eigenlijk een groot privilege dat wij, katholieken, hebben. Daarom moet de zondagsmis het hoogtepunt van de week zijn waarop wij met ongeduld wachten, waarop wij ons werkelijk verheugen. Het is niet slechts een plicht die de Kerk ons oplegt, maar het is een bron van genade en geestelijke kracht voor elke dag. God geeft altijd in overvloed terug voor het weinige dat wij Hem geven.

Maar het zou een grote fout zijn als wij denken dat het genoeg is op zondag in de Mis te zitten. Aan God komt alles toe: ons hele leven in al zijn aspecten. God en de goddelijke wetten moeten dus in ons leven doordringen. Wij moeten aan de eisen van Zijn Evangelie beantwoorden in ons persoonlijk leven, onder welke omstandigheden wij ook leven.

Wij leven niet alleen maar in een maatschappij, hier en nu. Daar bestaan de ‘dingen van de keizer’, zoals de plichten jegens de staat en de aardse gemeenschap. Maar dat volstaat niet, want er zijn vele gebieden waarin de verplichtingen jegens God en die jegens de keizer met elkaar kruisen. Wij moeten keuzes maken die ook politieke consequenties hebben. Soms gaat het over concrete politiek waarin verschillende christelijke oplossingen mogelijk zijn. Dan is er geen probleem. Maar soms botsen de politieke besluiten met ons geloof. In zaken als abortus, euthanasie, gen-technologie en andere immorele wetten die met het natuurrecht in strijd zijn, zijn er geen verschillende opties. Je bent er ofwel voor of tegen. Een middenweg is niet mogelijk. Vele zogenaamde christelijke politici hebben dat niet begrepen of willen het niet begrijpen. Wij hebben dan het recht en de plicht om onze verontwaardiging te uiten en alle rechterlijke middelen te gebruiken om een dergelijke situatie te veranderen. Door onze stem moeten wij aan de politici duidelijk maken dat wij zulke wetten niet kunnen accepteren. Uiteindelijk komt het gezag van de keizer ook van God en ook de autoriteiten moeten de goddelijke geboden en het natuurrecht respecteren.

Beminde gelovigen! “Geeft God wat God toekomt.” De munt droeg de beeltenis van de keizer. Wij mensen dragen de afbeelding van God, onze Schepper. De Kerk roept onophoudelijk haar kinderen op om in hun persoonlijk leven Christus radicaal te volgen en de dingen van God midden in hun leven te plaatsen. Als wij naar haar luisteren, in het concrete leven van elke dag, dan zal onze samenleving er ook anders uitzien. Amen.