22 augustus 2010

Preek voor de dertiende zondag na Pinksteren

Epistel (Gal. 3, 16-22)
Broeders, aan Abraham werden de beloften aangekondigd, en aan zijn zaad. Er staat niet: "en aan zijn nazaten", alsof er sprake was van velen; maar als van één: "en aan uw zaad", en dat is Christus. Nu is dit mijn bedoeling: een wilsbeschikking, die door God Zelf rechtsgeldig is tot stand gekomen, wordt door de Wet, die vierhonderdendertig jaar later is ontstaan, niet ongedaan gemaakt, zodat de belofte niet meer van kracht zou zijn. Niettemin, als de erfenis voortvloeit uit de Wet, wordt zij niet verkregen krachtens belofte. En toch, aan Abraham heeft God Zijn gunst bewezen door belofte. Waarvoor diende dan de Wet? Omwille van de overtredingen werd zij gegeven, totdat het zaad zou komen, waaraan Hij de belofte verbonden had; en zij werd uitgevaardigd door engelen door tussenkomst van een middelaar. Een middelaar nu treedt niet op bij één persoon. God echter is één. Is de Wet dus in strijd met de belofte van God? – Volstrekt niet; want indien er een wet gegeven was, die bij machte was het leven mee te delen, dan zou inderdaad de gerechtigheid voortkomen uit de Wet. Maar de Schrift heeft nu eenmaal alles onder de macht van de zonde gesteld, opdat de belofte aan degenen, die geloven, in vervulling zou gaan door het geloof in Jezus Christus.

Evangelie (Lc. 17, 11-19)
In die tijd trok Jezus op Zijn reis naar Jeruzalem door het grensgebied van Samaria en Galilea. En toen Hij een zeker dorp wilde binnengaan, kwamen er tien melaatsen naar Hem toe, die op een afstand bleven staan en met luider stem riepen: Jezus, Meester, heb medelijden met ons. En zodra Hij hen zag, sprak Hij: Gaat heen en vertoont u aan de priesters! Nu geschiedde het, dat zij onderweg gereinigd werden. En een van hen ging terug, zodra hij bemerkte, dat hij gereinigd was, terwijl hij God verheerlijkte met luider stem; en hij wierp zich op zijn aangezicht neder aan Zijn voeten en dankte Hem. En deze was een Samaritaan. En Jezus nam het woord en zei: Zijn er geen tien genezen? Waar blijven dan de negen anderen? Niemand is er gevonden, die terugkeerde en eer gaf aan God, behalve deze vreemdeling! En Hij sprak tot hem: Sta op en ga heen; want uw geloof heeft u redding gebracht.

Preek
Na het lezen van het epistel van deze zondag kunnen wij ons afvragen waarom de apostel de belofte zo zeer verheerlijkt ten koste van de wet. Het antwoord op die vraag is: omdat de belofte volledig Gods werk is, die louter en alleen voortvloeit uit Zijn barmhartige liefde. God belooft wonderbare zegeningen uit pure goedheid. De mens heeft daaraan part noch deel, want alle glorie komt toe aan God, ook die van ons eigen heil.

Wat de wet betreft: zij is slechts een tijdelijk bestel, dat later werd gegeven dan de belofte en dat de belofte niet buiten werking mag stellen. In Gods bedoeling gebeurt dat ook niet. Maar de joden in de tijd van Paulus handelden alsof het heil veel meer moest komen van hun eigen navolging van de wet, dan van Gods genadige goedheid. De wet is trouwens niet zuiver Gods werk. Paulus spreekt erover hoe engelen en mensen daarbij een rol moeten spelen. De wet is een tweezijdig contract: indien wij Zijn Wil volbrengen zal God ons zegenen. Maar de belofte is zo veel meer dan de werkelijkheid van de wet: de belofte houdt in dat wij mogen vertrouwen en geloven in Gods goedheid. De belofte is dus een zuivere en onvermengde daad van God, zonder enig menselijk element.

De christen geeft van zijn kant aan God de eer door te geloven, door onvoorwaardelijk te vertrouwen op de genade Gods, en niet op eigen prestaties en verdiensten. Zo ziet de heilige apostel Paulus het heil: komende van God, terwijl wij Hem alleen verheerlijken, omdat aan Hem alleen de eer toekomt. Alles komt voort uit Zijn barmhartige en genadevolle belofte.

De zondige mens kan zichzelf niet redden, ook niet door de wet. Wij kunnen slechts gered worden door te geloven in het heil dat Jezus ons aanbiedt. Het is voor de meesten onder ons, die in het katholieke geloof geboren en opgevoed zijn, en dus het christelijke heil bijna als iets vanzelfsprekends zijn gaan beschouwen, ontzaglijk nuttig deze grote gave van God te zien zoals zij werkelijk is: pure goedheid en genade van God in Jezus Christus onze Heer.

Beminde gelovigen, tegenover deze grote goddelijke gave past slechts een zielenhouding van nederig bewustzijn van onze eigen zondigheid en onmacht, en van het in dankbaarheid aanvaarden van het geloof in God en Zijn beloften van heil en genade.

Van deze kernwaarheid van het geloof, dat het heil van ons allen bij God begint en ook door God zijn voleinding zal bereiken is de heilige Paulus diep overtuigd. Daarom ook legt hij de nadruk op de belofte en plaatst hij de wet op de tweede plaats. Alleen op deze manier wordt het mogelijk om de vergiftigende eigenroem, die vele mensen tot op heden bezielt, te elimineren, en aan God de plaats te geven die Hem toekomt, namelijk die van ons aller eer en glorie. Deze ordening van het goddelijke heil en de genade toont aan de mensen hun eigen nederigheid en tegelijkertijd de oneindige liefde waarmee God hun zielenheil bemint. Dat brengt ons tot de wijze waarop wij God zouden moeten beminnen, namelijk door ons volledig over te geven aan Zijn genade. Amen.