12 juni 2011

Preek voor het hoogfeest van Pinksteren

Epistel
Hand. 2, 1-11
Toen de Pinksterdagen aanbraken, waren al de leerlingen op dezelfde plaats bijeen. En plotseling kwam er van de hemel een gedruis, als bij het opsteken van een hevige wind, en het vervulde geheel het huis, waar zij gezeten waren. En er verschenen hun tongen als van vuur, die uit elkander gingen en zich op ieder van hen nederzetten. En allen werden zij vervuld van de Heilige Geest, en zij begonnen te spreken in vreemde talen, naar gelang de Heilige Geest hun te spreken gaf. Nu waren er in Jeruzalem joden woonachtig, godvruchtige mannen uit alle volken, die er onder de hemel zijn. Toen nu dat geluid ontstond, liep de menigte te zamen, en men stond versteld, omdat een ieder hen in zijn eigen taal hoorde spreken. Allen waren buiten zichzelf van verbazing en zeiden: Ziet, zijn allen, die daar spreken, geen Galileërs? Hoe horen wij dan ieder de taal van ons geboorteland: Parthen en Meden en Elamieten, en bewoners van Mesopotamië, Judeau en Cappadocië, van Pontus en Azië, van Phrygië en Pamphylië, van Egypte en het gebied van Lybië bij Cyrene, alsook de Romeinen, die hier zijn, zowel joden als Proselieten, Cretenzers en Arabieren - wij horen hen in onze eigen taal verkondigen de grote werken van God.

Sequentie
Daal op ons, o Heil'ge Geest,
zend van uit der heem'len feest
van Uw licht een enk'le straal.

Die der armen Vader zijt,
gaven voor de ziel bereidt,
Licht der harten, kom en daal.

Trooster als geen ander is,
Gast der zielen, zoet en fris
dauwt Gij over ons gemoed.

Bij de arbeid zoete rust,
Gij, Die onze vlammen blust
en de tranen drogen doet.

Zalig, overzalig Licht,
dat Uw dienaars troost en sticht,
vul ons hart ten boorde dan.

Buiten Uw gewijde kracht
is er in der mensen macht
niets dan wat ons schaden kan.

Zuiver dus wat is vermengd,
overstroom wat is verzengd,
heel wie 's lichaams kracht verloor;

buig wat ongebogen staat,
koester wat van kou vergaat,
leid wie bijster werd Uw spoor.

Wie Gij tot Uw dienaars telt,
wie op U vertrouwen stelt,
deel Uw zeven gaven mee.

Geef wat deugd verdiende aan loon,
geef ons Uw genadekroon,
de eeuwige vreugd van 's hemels stee.
Amen. Alleluja.

Evangelie
Joh. 14, 23-31
In die tijd sprak Jezus tot Zijn leerlingen: Zo iemand Mij bemint, zal hij Mijn woord onderhouden, en Mijn Vader zal hem beminnen, en Wij zullen tot hem komen en Ons verblijf bij hem nemen. Wie Mij niet bemint, onderhoudt Mijn woorden niet. En het woord, dat gij gehoord hebt, is niet van Mij, maar van Hem, Die Mij gezonden heeft, van de Vader. Ik heb u daarover gesproken, zolang Ik bij u was; maar de Helper, de Heilige Geest, Die de Vader zal zenden in Mijn Naam, Hij zal u alles leren en u alles in herinnering brengen, wat Ik u gezegd heb. Vrede laat Ik u achter; mijn vrede geef Ik u. Niet zoals de wereld geeft, geef Ik u. Laat uw hart niet ontsteld worden, noch vrezen. Gij hebt gehoord, dat Ik tot u gezegd heb: Ik ga wel heen, maar Ik kom weer tot u terug. Als gij Mij liefhad, zoudt gij veeleer blij zijn, dat Ik naar de Vader ga; want de Vader is groter dan Ik. En nu heb Ik het u gezegd, vóórdat het gebeurt, opdat gij, wanneer het gebeurt, zoudt geloven. Ik zal niet veel meer met u spreken, want de vorst dezer wereld is op komst. Wel heeft hij over Mij geen macht. Maar de wereld moet inzien, dat Ik de Vader bemin en zó doe, als de Vader Mij heeft opgedragen.

Preek

In het epistel van deze zondag wordt ons verhaald hoe de Heilige Geest over de leerlingen nederdaalde onder geruis als van een hevige windvlaag, en hoe vurige tongen zich vertoonden en zich neerzetten boven ieder van de aanwezigen. Wat oog en oor hier waarnamen was niet de Geest Zelf, maar slechts een begeleidend zinnebeeld van Zijn machtige en volstrekt bijzondere werking. Het was ook door God bedoeld als een middel om de aandacht van de mensen te trekken en zo van deze eerste, wonderbare uitstorting van de Heilige Geest een grootse manifestatie te maken die tot de stichting van de Kerk zou bijdragen.

De regen van vuur, dat verlicht zonder te branden, dat schijnt zonder te verteren; vlammende vlokken in de gedaante van tongen zetten zich neer op het hoofd van iedereen in het cenakel – zo wordt het geheim van dit feest vaak afgebeeld. En vuur is inderdaad een heel aangrijpend symbool. De Heilige Geest nam de vorm aan van een duif toen Hij bij de Jordaan verscheen. Vandaag verschijnt Hij als vuur.

Beminde gelovigen! In het geheim van de Heilige Drie-eenheid wordt aan God de Vader de schepping toegeschreven; aan God de Zoon de menswording en de verlossing van de mens door de kruisdood; aan God de Heilige Geest wordt in het bijzonder de liefde en de uitdeling van genade toegeschreven. Liefde is niet enkel zoetheid en tedere genegenheid; liefde brandt als vuur. Het vuur verlicht en verwarmt en plant zich onweerstaanbaar voort. Op de Pinksterdag nam de Heilige Geest de wereld in bezit en die moest branden van liefde met een vuur dat niet meer te blussen is. Waarom in de vorm van tongen? Want de goddelijke brand zal zich door middel van het woord uitbreiden. De apostelen moeten vooral de vertolkers van Jezus’ leer zijn. Zij zullen spreken van Gods Zoon, Die mens geworden is en verlosser van de wereld is. Zij zullen spreken van de Heilige Geest, Die de zielen vernieuwt, en van God de Vader, Die ons bemint en als kinderen aanneemt. En hun woord, bekrachtigt door de wondertekenen, zal bij velen gehoor vinden.

De komst, in majesteit en macht, van de Heilige Geest op het Pinksterfeest was geen losstaand gebeuren. De Heilige Geest staat de Kerk van Christus voortdurend bij, opdat zij altijd en in alles het verheven teken voor de volkeren zal zijn, het teken dat de mensen de goedheid en de liefde van God verkondigt.

De Heilige Geest is de Onzichtbare in de Kerk; Hij wordt in de harten van de gelovigen uitgestort. En al gaat deze zending in onze dagen niet meer met uiterlijk waarneembare tekenen gepaard, zij heeft nu even waarachtig plaats als in de eerste tijden van de Kerk. Zijn werking in onze harten is bij uitstek een geheim van het geloof, omdat onze zinnen hier geheel geen houvast vinden. De grote Onzichtbare is dus tegelijkertijd de machtig werkende, in wie zich bewerken laat. Wij kunnen Hem de Kunstenaar van de zielen noemen, Die kapt en houwt, vormt en hervormt. De mens is geen dood materiaal, maar een levend wezen met verstand en vrijheid, een persoon van wie persoonlijke medewerking wordt gevraagd. Die bestaat uit een overgave aan de liefde, in volle gehoorzaamheid.

Beminde gelovigen! Hoe danken wij Hem, deze grote Onzichtbare en Onbekende, aan Wie wij zelf alles te danken hebben? Sint Paulus vermaant ons: “Wilt Gods Heilige Geest niet bedroeven: gij zijt met Zijn zegel gewaarmerkt voor de dag der verlossing.” (Ef. 4, 30) Wij bedroeven de Heilige Geest doordat wij Zijn werk in ons, het werk van de heiliging, door de zonde verwoesten. Wij bedroeven Hem als wij ons niet door Hem laten leiden, maar door de geest van de wereld en door de boze geest. Wij bedroeven Hem door onwetendheid en ondankbaarheid voor Zijn werk in onze zielen. Nu is het tijd om dat alles te veranderen. Een praktisch besluit: ik zal het gebed tot de Heilige Geest, het gebed dat Hem afsmeekt en Hem dankt, opnieuw en heel bewust in mijn leven opnemen. Hij, Die in ons is en in ons wil blijven, moet ervaren dat ook wij in Hem zijn en willen blijven: met onze liefde, onze gedachten en ons streven naar groeiende heiligheid. Geen dag zonder ten minste een gebed tot de Heilige Geest. Amen.