4 oktober 2009

Preek voor de 18e zondag na Pinksteren

Mijn zoon, uw zonden worden u vergeven.

Epistel
1 Kor. 1, 4–8
Broeders, te allen tijde breng ik om uwentwil dank aan mijn God voor de genade Gods, die u geschonken is in Christus Jezus. Immers, in Hem zijt gij in ieder opzicht rijk geworden, in alle woord en in alle kennis, in dezelfde mate als de prediking van Jezus vaste voet bij u gekregen heeft. Zodoende komt gij in geen enkele genadegave iets te kort, terwijl gij in afwachting zijt van de verschijning van onze Heer Jezus Christus. Hij immers zal u doen vaststaan ten einde toe, zodat gij vrij zijt van schuld op de dag, dat onze Heer Jezus Christus wederkomt.

Evangelie
Mattheüs 9, 1–8
In die tijd ging Jezus in een scheepje, stak het meer over en kwam in Zijn stad. Daar bracht men een lamme tot Hem, die op een rustbed lag. Toen Jezus hun geloof zag, sprak Hij tot lamme: “Heb goede moed, Mijn zoon, uw zonden worden u vergeven.” Maar zie, sommige schriftgeleerden dachten bij zich zelf: “Hij lastert God!” Doch Jezus zag hun gedachten en sprak: “Waarom denkt gij kwaad bij u zelf? Wat is gemakkelijker, te zeggen: uw zonden worden u vergeven, of te zeggen: sta op en loop? Welnu, om u te doen weten, dat de Mensenzoon de macht bezit op aarde de zonde te vergeven – toen sprak Hij tot de lamme – sta op, neem uw bed en ga naar huis”. En hij stond op en ging naar huis. Toen de menigte dat zag, werden zij door vrees bevangen, en zij verheerlijkten God, die zulk een macht verleende aan de mensen.

Preek
Het Evangelie van vandaag geeft ons in al zijn kortheid een indrukwekkend beeld van Jezus’ bovenaardse macht en majesteit. Het verhaalt de genezing van een lamme, die men op een draagbaar voor Jezus’ voeten had neergelaten. Maar voordat de man door Jezus werd genezen vond er iets anders plaats, iets heel bijzonders. “Schep moed, Mijn kind, je zonden zijn je vergeven.” Dat was ongehoord. Wonderbare genezingen kon men nog enigszins verdragen; men moest ze trouwens verdragen; feiten die voor ieders oog plaatsgrepen vielen niet te ontkennen. Maar zonden vergeven – dat kon God alleen. Daarom staat er: “Deze man lastert God”. Maar Jezus doorzag de gedachten van de schriftgeleerden en heeft Zijn barmhartigheid door de lichamelijke genezing bewezen. Zoals vaker in het Evangelie gebeurt – het zichtbare is slechts een beeld van een veel diepere, onzichtbare realiteit. De uiterlijke genezing van de lamme was immers én het beeld én het bewijs dat zijn ziel was genezen. Maar hij was ook het beeld van een heel andere ziekte, namelijk de zonde. Die is veel erger dan alle ziekten die ons lichaam kunnen aantasten.

God denkt anders over de zonde dan wij dat doen. Heel vaak nemen wij de zonde niet ernstig. We zien er geen gevaar in. Dat komt misschien doordat we ook God Zelf niet ernstig nemen. Veel mensen in deze tijd leven alsof God helemaal niet bestaat. Zij geloven in allerlei mogelijke onzin, maar als het om het belangrijkste gaat, dan hebben zij geen verstand. En ook het begrip zonde wordt vergeten. Dat bestaat helemaal niet. Er is wel de schade die wij andere mensen aandoen of onszelf, maar de moderne mens zou het geen zonde willen noemen. Toch bestaat de zonde werkelijk! De onverklaarbare slechtheid van het schepsel dat zich uit trots tegen God verheft, dat de plaats van God Zelf wil innemen. De zonde bestaat echt en is een hindernis, een obstakel tussen God en de mensen. De zonde is een ziekte van de ziel die dood brengt, een eeuwige dood.

De Kerk leert ons dat God Zich in onze wereld in Jezus van Nazareth heeft geopenbaard. Hij heeft in Christus Zijn liefde en barmhartigheid bewezen. God heeft Zijn eniggeboren Zoon gegeven om ons juist van de zonde, van onze zonden te bevrijden. Om ons van de zonde te verlossen is Gods Zoon mens geworden. Jezus Christus verzoent ons met de Vader op het kruis, door Zijn dood. Hij is onze Verlosser, Heiland van onze ziel. De vruchten van Zijn verlossing zijn aan de Kerk toevertrouwd. Die deelt ze uit. Daarom is het haar eerste en essentiële taak deze vruchten – de vergeving en de genade – aan de mensen te geven en deze waarheid te verkondigen. Maar tegenwoordig wordt dat niet meer begrepen. Voor vele mensen, ook binnen de Kerk, is zij niet meer dan een menselijke organisatie met een tijdelijk doel. Er wordt veel gepraat over gemeenschappelijke activiteiten, over activering van de gelovigen, over de bijdrage aan de sociale samenleving die de Kerk kan leveren of over een gezellige samenzijn. Maar de rol van de Kerk is absoluut anders. Het gaat, en het moet er gaan, om de verzoening met God, om de vergeving van de zonden, om het verdelen van genaden. De Kerk leidt ons door het aardse naar het eeuwige leven. Als een zorgzame moeder herinnert zij ons aan onze zwakheden en ziekten, maar zij doet dat alleen om ons genezing te brengen en om ons te redden.

God alleen kan de zonden vergeven, maar Hij heeft deze macht aan Zijn Kerk toevertrouwd. Deze vergeving ontvangen wij vooral in het heilig sacrament van de biecht. Helaas, voor niet weinig katholieken, ook voor vele priesters, is dit sacrament niet belangrijk, om niet te zeggen niet meer noodzakelijk of ouderwets geworden. Het is een grote fout om zo te denken. Wij allen hebben Gods vergiffenis en barmhartigheid nodig. De biecht is een wezenlijk element in de strijd van de Kerk tegen de zonde en de duivel. Dat moet zij ook in ons persoonlijk leven worden. Als wij zeggen zonder zonde te zijn, bedriegen wij onszelf en woont de waarheid niet in ons, zo zegt de apostel Johannes in zijn brief.

Beminde gelovigen, bidden wij vandaag dat wij steeds meer Gods barmhartigheid ontdekken in het heilig sacrament van de biecht. Amen.