28 maart 2010

De deugd der boetedoening

Keert tot Mij terug, van ganser harte, met vasten, met geween en met rouwklacht. Scheurt uw hart en niet uw kleren. (Joël 2, 12)

Deze woorden hoorden wij op Aswoensdag in de lezing genomen uit het boek van de profeet Joël. Deze oproep tot boetedoening blijft heel de vastentijd voortduren. En dat is goed, want we moeten ons voorbereiden op het Paasfeest, en daartoe wedergeboren worden met de verrezen Heer. Pasen is het moment bij uitstek waarop Christus ons Zijn genade schenkt. De Vastentijd is tegelijkertijd een voorbereiding op het Paasfeest en het begin van het Paasmysterie. Opdat deze voorbereidingstijd vruchten zou dragen moet deze in het teken staan van boetedoening en innerlijke bekering. Laten we hier wat dieper ingaan op het thema boetedoening.

Het woord boetedoening of penitentie heeft een dubbele betekenis. We kunnen boetedoening beschouwen als een deugd en als een sacrament (in dit artikel beschouwen we de boetedoening als een deugd). Wij kunnen deze definiëren als een bovennatuurlijke deugd die ons ertoe aanspoort onze zonden te verwerpen in het licht van wat het geloof ons leert, te proberen om God niet langer te mishagen, en alles weer goed te maken. In deze betekenis wordt boetedoening synoniem met berouw. Deze definitie heeft diverse aspecten.

In de eerste plaats is boetedoening de pijn en de afkeer van de begane zonden. In het licht van ons geloof onderkennen wij onze zonden en voelen wij deze als pijnlijk aan. Wij onderzoeken onze houding en worden ons ervan bewust dat wij God hebben mishaagd met onze daden. Zij vormen een hindernis op onze weg naar Hem. En dit veroorzaakt zielepijn. Hier moet men opletten: het kan gebeuren dat men berouw voelt om verschillende redenen. Er wordt gezegd dat iemand iets berouwt wanneer iets wat hij vroeger als aangenaam heeft ervaren nu opeens vervelend lijkt, het maakt niet uit of het om iets goeds of slechts gaat. Dit is het berouw van degenen die de droefheid van deze wereld ervaren, en niet die van God. Een ander soort berouw is dat wat we ervaren omwille van onszelf, niet omwille van God, nadat we iets fout hebben gedaan (en waarvan we nooit hadden gedacht dat we het ooit zouden doen). En tenslotte is er ook nog het soort berouw dat niet beperkt blijft tot eerlijke en diepe spijt over datgene wat we hebben misdaan, ook niet tot de uiterlijke tekenen van deze spijt, maar dat hoofdzakelijk of enkel en alleen voortspruit uit het besef dat we God hebben mishaagd. Er is dus een groot verschil tussen deze drie vormen van berouw. De eerste is een gebrek, de tweede is enkel de smart van een onrustige en verwarde ziel. De derde vorm is de vrucht van de deugd der boetedoening.
Soms gebeurt het dat iemand berouw voelt dat niet in verhouding staat tot de begane zonden. Bij anderen heerst zo’n grote verslagenheid dat zij om hun heil beginnen te vrezen. Dat was zeker het geval bij Judas, die zich ophing toen hij zag wat hij had aangericht. De deugd der boetedoening helpt ons om met onze pijn te kunnen omgaan.
Maar als onze pijn echt is, dan volgt daarop het vaste voornemen om niet meer te zondigen en alles weer goed te maken. Zo heeft boetedoening een dubbel impact: op het verleden, met het berouw en de afkeuring van de begane fout; op de toekomst, met het vaste voornemen om niet terug te vallen in dezelfde fouten en recht te doen aan God Die werd mishaagd. Als één van beiden ontbreekt kunnen we niet spreken over de echte deugd der boetedoening. Immers, als iemand zijn fouten niet goed wil maken, kan er dan sprake zijn van echt berouw?
De draagwijdte van het voornemen is hierbij van het grootste belang. De deugd der boetedoening stoelt op een diep berouw in het hart. Deze innerlijke toestand is onontbeerlijk voor een goed resultaat van het uiterlijke. Wij hebben vanuit het diepste van ons hart besloten om weer naar God terug te keren en wij zijn vastbesloten om onze slechte gewoontes de rug toe te draaien en ons leven te veranderen. Tegelijkertijd moeten wij hopen dat God ons zal vergeven, dat Hij ons Zijn barmhartigheid zal schenken, en de genade die wij nodig hebben om ons voornemen ten uitvoer te brengen. Onze wil blijft sterk, hoewel wij weten dat wij zwakke mensen zijn.

De vastbeslotenheid om God niet langer te mishagen volstaat echter niet. Een goede en berouwvolle christen zal ook zijn fouten weer goed willen maken (en hier gaat het niet alleen om de penitentie die bij de biecht wordt opgelegd). Een echt berouwvolle zondaar wil zijn zonden uitwissen en zijn bezoedelde ziel weer rein maken. Omwille van zijn begane zonden wil hij God weer ter wille zijn. En daarbij gaat het om gerechtigheid. Hoewel er tussen God en de mensen niet echt een strikte en strenge vorm van gerechtigheid kan bestaan door het feit dat zij door de oneindigheid van elkaar gescheiden zijn, is er toch een soort verhouding die men kan vergelijken met de gerechtigheid tussen een vader en zijn kinderen, tussen een meester en zijn dienaren.
Ook volgens de grote theologen (H. Thomas van Aquino, H. Alfons) is de boetedoening een deugd, een bereidheid van de ziel. En het Concilie van Trente bevestigt de bovennatuurlijke aard van de boetedoening (het is in het licht van de Heilige Geest dat wij onze zonden kunnen zien en wij ertoe bewogen worden om berouw te tonen).


Gelijkenissen en verschillen tussen de deugd en het sacrament

De deugd en het sacrament van de Boetedoening lijken heel erg op elkaar. Dat blijkt duidelijk uit het voorwerp en de doelstelling ervan. De Boetedoening – als deugd of als sacrament – heeft altijd de begane zonde als voorwerp en heeft altijd tot doel om vergiffenis te vragen aan God, Die wij hebben mishaagd en Wiens gerechtigheid wij weer in ere willen herstellen. En voor beide geldt de afkeer van de zonden en het vaste voornemen om de fouten te herstellen.

De deugd en het sacrament van de Boetedoening verschillen in diverse opzichten. In de eerste plaats door hun ouderdom. De deugd der boetedoening is van alle tijden. Het bestond reeds bij de Joden (David deed boete voor zijn misdaden; de profeet Jonas predikte boetedoening aan de inwoners van Ninive). Vóór de geboorte van Christus was de deugd der boetedoening het enige middel om vergeving te verkrijgen voor begane zonden. Het sacrament van de Boetedoening werd ingesteld door Onze Heer.
Beide verschillen ook in hun noodzakelijkheid. De deugd der boetedoening is noodzakelijk voor al diegenen die een zware fout hebben begaan: alle zondaars, ongeacht hun godsdienst, moeten berouw tonen en boete doen voor hun zonden. Het sacrament van de boetedoening is een regel die alleen geldt voor de christenen. En tot slot zijn beiden ook verschillend van aard. Terwijl de deugd der boetedoening innerlijk is, en een schuldbelijdenis tegenover God vereist, is het sacrament van de Boetedoening een uiterlijk teken: de biecht in aanwezigheid van een priester.

De Vastentijd roept ons heel in het bijzonder op tot boetedoening. Deze deugd moeten we echter heel ons leven lang beoefenen. De wijze waarop de deugd der boetedoening ons leven verandert, en een radicale ommekeer betekent voor ons, christenen, moet steeds meer tot uiting komen in de innerlijke bereidheid van onze ziel en onze uiterlijke daden. Het is belangrijk dat we ons daarvan bewust zijn.

Pater A. Komorowski FSSP